ECLI:NL:CBB:2024:722

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
23/1209
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie COVID-19 en wijziging tenaamstelling aanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken over de intrekking van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De minister had op 7 oktober 2022 de subsidie ingetrokken en het betaalde voorschot van € 337.178,81 teruggevorderd. De onderneming heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 14 april 2023. De onderneming stelde dat de tenaamstelling van de subsidieaanvraag een kennelijke fout was en dat de aanvraag eigenlijk voor een andere dochteronderneming, [naam 2] B.V., bedoeld was.

Het College oordeelde dat de minister de wijziging van de tenaamstelling terecht had afgewezen. De aanvraag was ingediend met het eigen eHerkenning account van de onderneming en de omzetcijfers van de fiscale eenheid waren ingevuld, wat niet in overeenstemming was met de regels van de subsidieaanvraag. Het College benadrukte dat de minister verplicht is om te controleren of de aanvrager voldoet aan de vereisten voor subsidie, waaronder het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De intrekking van de subsidie was volgens het College niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie. Het beroep van de onderneming werd dan ook als kennelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1209
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: J.J. Tabak)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 7 oktober 2022 heeft de minister de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 ingetrokken. Ook heeft de minister het betaalde voorschot van € 337.178,81 teruggevorderd.
Met het besluit van 14 april 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 De onderneming is onderdeel van een fiscale eenheid die bestaat uit [naam 2] B.V., [naam 3] B.V. en [naam 4] B.V. De onderneming heeft de subsidieaanvraag ingediend en daarbij de omzetcijfers van de fiscale eenheid ingevuld. De minister heeft de op basis van die subsidieaanvraag verleende subsidie ingetrokken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat zij ten minste 30% omzetverlies heeft geleden.
3 De onderneming voert aan dat de tenaamstelling van de subsidieaanvraag een kennelijke fout is. Het was de bedoeling om een aanvraag in te dienen voor [naam 2] B.V., de werkmaatschappij die een fors omzetverlies heeft geleden. Uit gesprekken met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in oktober en november 2021 heeft de onderneming afgeleid dat zij één aanvraag mocht indienen voor alle verbonden ondernemingen. Als de minister de wijziging van de tenaamstelling van de aanvraag alsnog toestaat, komt de subsidie terecht bij een onderneming in nood zonder dat daarbij belangen van derden worden geschaad.
4 Het College oordeelt dat de minister het verzoek om de aanvraag aan te merken als een aanvraag voor [naam 2] B.V. terecht heeft afgewezen. De onderneming heeft de subsidie aangevraagd met haar eigen eHerkenning account (de inlogmethode voor ondernemingen) en KvK-nummer. In het aanvraagformulier is vermeld dat de subsidie wordt berekend op basis van de omzet van de dochtermaatschappij en dat de minister dus niet de omzet van de fiscale eenheid als geheel gebruikt. De onderneming heeft, ondanks deze melding, de cijfers van de fiscale eenheid ingevuld in de subsidieaanvraag. Dat de onderneming dat op aanraden van de minister zo heeft gedaan, is niet gebleken. Uit het aanvraagformulier blijkt dan ook niet dat de aanvraag voor [naam 2] B.V. was bedoeld. Daarnaast heeft de onderneming het verzoek om de aanvraag te wijzigen te laat gedaan. Het College heeft in de uitspraak van 25 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:391) geoordeeld dat een wijziging van de subsidieaanvraag niet mogelijk is als het verzoek na de sluiting van de aanvraagperiode is gedaan. [1]
5 Het College is van oordeel dat het intrekken van de subsidieverlening niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De minister moet beoordelen of de onderneming die de subsidie heeft aangevraagd en ontvangen het vereiste omzetverlies van ten minste 30% heeft geleden. De intrekking van de subsidieverlening is een geschikt en noodzakelijk middel als niet aan dat vereiste is voldaan. De omstandigheid dat een andere onderneming binnen de fiscale eenheid wel subsidie nodig heeft en daarvoor in aanmerking zou zijn gekomen, neemt niet weg dat de TVL vereisten stelt voor het ontvangen van subsidie en dat de onderneming waarvoor de subsidie is aangevraagd daaraan niet voldoet. De door haar gestelde omstandigheden waardoor zij in de veronderstelling was dat zij namens de gehele fiscale eenheid één aanvraag kon doen, is niet zo’n schrijnende omstandigheid dat de minister had moeten afwijken van de TVL. Het College verwijst naar zijn uitspraak van 18 juni 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:405) onder 8.
6 Dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat zij ten minste 30% omzetverlies heeft geleden, staat vast. De minister mocht daarom gebruik maken van zijn bevoegdheid om de subsidie in te trekken en het betaalde voorschot terug te vorderen.
7 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. M. Ettema
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.