ECLI:NL:CBB:2023:391

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
22/1170
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en de vennootschappen [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V. De minister had op 11 oktober 2021 de aanvraag van [naam 1] B.V. voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat [naam 1] B.V. niet voldeed aan de eisen van minimum vaste lasten en omzetverlies. Kort voor de hoorzitting heeft [naam 1] B.V. verzocht om de aanvraag te beschouwen als ingediend door haar dochteronderneming, [naam 2] B.V., omdat deze dochteronderneming niet over eHerkenning beschikte. Het College oordeelde dat de minister dit verzoek terecht niet heeft ingewilligd, omdat het verzoek te laat was ingediend en de TVL-regeling geen mogelijkheid biedt om aanvragen na sluiting van de aanvraagperiode te wijzigen. Het College concludeerde dat de moedervennootschap verantwoordelijk was voor de keuze om de aanvraag op haar eigen naam in te dienen. De beslissing op bezwaar werd als motiveringsgebrek hersteld, maar het beroep van [naam 2] B.V. werd niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van [naam 1] B.V. ongegrond. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [naam 1] B.V.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., te [plaats] (de vennootschappen)
(gemachtigde: mr. M.T.G. Derksen)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. E. Brouwers).

Procesverloop

Met het besluit van 11 oktober 2021 (het besluit op aanvraag) heeft de minister de aanvraag van [naam 1] B.V. voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 (Q2 2021) afgewezen.
Met het besluit van 6 mei 2022 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van de [naam 1] B.V. ongegrond verklaard.
De [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V. hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 29 juni 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. [naam 1] B.V. heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL voor Q2 van 2021. Bij de naam van de aanvrager staat [naam 1] B.V. met het Kamer van Koophandel-nummer (KvK-nummer) dat hoort bij deze onderneming. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat [naam 1] B.V. niet voldeed aan de eis dat de minimum vaste lasten € 1.500,- bedroegen en de eis van het minimum omzetverlies van 30%.
2. Kort voor de hoorzitting heeft [naam 1] B.V. de minister in een e-mail verzocht om haar aanvraag te beschouwen als een aanvraag van haar dochteronderneming, te weten [naam 2] B.V. In de beslissing op bezwaar blijft de minister bij de afwijzing van de aanvraag, zij het op de grond dat [naam 1] B.V. niet voldoet aan het vestigingsvereiste.
Standpunt van de vennootschappen
3.1
[naam 1] B.V. (moedervennootschap) en [naam 2] (dochtervennootschap) voeren in beroep aan dat de moedervennootschap TVL-subsidie heeft willen aanvragen voor de dochtervennootschap. Deze dochtervennootschap beschikte op het moment dat de subsidie kon worden aangevraagd, nog niet over eHerkenning. Omdat de eHerkenning-leverancier niet in staat was om het inlogmiddel binnen de aanvraagtermijn te leveren en de moedervennootschap wel over eHerkenning beschikte, is ervoor gekozen om de subsidie aan te vragen op naam van de moedervennootschap.
3.2
Volgens de moedervennootschap voldoet de dochtervennootschap aan de voorwaarden om voor TVL-subsidie in aanmerking te komen. Dat blijkt volgens haar uit het gegeven dat de aanvragen voor volgende TVL-kwartalen, die wel op naam van de dochtervennootschap zijn gedaan, zijn gehonoreerd. In de bezwaarfase heeft de moedervennootschap daarom verzocht om haar aanvraag voor Q2 2021 aan te merken als een aanvraag van de dochtervennootschap. De minister is volgens de vennootschappen ten onrechte voorbijgegaan aan dit verzoek omdat er sprake was overmacht doordat de eHerkenning voor de dochtervennootschap niet binnen de aanvraagtermijn kon worden geleverd. Volgens de vennootschappen doet de afwijzing van de aanvraag van de moedervennootschap geen recht aan de essentie en het doel van de TVL-regeling.
3.3
Verder stellen de vennootschappen zich op het standpunt dat de beslissing op bezwaar in strijd is met het motiveringsbeginsel omdat daarin alleen staat dat de moedervennootschap niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie. De vennootschappen vinden dat ook had moeten worden ingegaan op het in de bezwaarfase gedane verzoek om de aanvraag te beschouwen als een aanvraag van de dochtervennootschap. Daarnaast klagen de vennootschappen dat de RVO niet is verschenen op de geplande hoorzitting op 11 maart 2022 om 11:00 uur. De vennootschappen en hun adviseurs zaten klaar op het tijdstip dat in de uitnodiging stond en hebben dus onnodig kosten gemaakt. Die kosten willen zij vergoed krijgen.
3.4
Voor het geval het niet mogelijk is om aanvraag van de moedervennootschap voor Q2 2021 alsnog aan te merken als een aanvraag van de dochtervennootschap, verzoeken de vennootschappen om de RVO op te dragen om te onderzoeken of in dit geval kan worden afgeweken van de regels van de TVL-regeling omdat er sprake is geweest van een overmachtssituatie en de gevolgen van de afwijzing van de TVL-subsidie onevenredig zouden zijn voor de dochtervennootschap in verhouding tot het doel van het besluit.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat voor zover het beroep mede is ingesteld namens de dochtervennootschap, de dochter niet-ontvankelijk is in haar beroep omdat zij geen aanvraag heeft ingediend en ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing op de aanvraag.
4.2
Voorts stelt de minister zich op het standpunt dat hij het verzoek om de aanvraag van de moedervennootschap alsnog aan te merken als een aanvraag van de dochtervennootschap terecht niet heeft ingewilligd. De aanvraag is ingediend op naam van de moedervennootschap en onder haar KvK-nummer. Uit het gegeven dat de aanvraag als referentieomzet, niet alleen de omzet van de moedervennootschap bevatte, maar ook de omzet van twee dochtervennootschappen, waaronder die van [naam 2] B.V., hoefde de minister niet te begrijpen dat de aanvraag eigenlijk werd gedaan voor [naam 2] B.V.. Pas in de bezwaarfase heeft de adviseur van de onderneming in een e-mail die is gestuurd ter voorbereiding op de hoorzitting, verzocht om de aanvraag van de moedervennootschap voor Q2 2021 aan te merken als een aanvraag van de dochtervennootschap. Dat was naar de mening van de minister te laat. Het had in de rede gelegen dat er in de aanvraagperiode contact was opgenomen met de RVO en melding was gemaakt van het feit dat de dochtervennootschap niet over eHerkenning beschikte en de moedervennootschap wel of dat hiervan melding was gemaakt bij de aanvraag, zodat naar een oplossing had kunnen worden gezocht. Dat is echter niet gebeurd.
4.3
Volgens de minister is tussen partijen niet in geschil dat in de beslissing op bezwaar terecht is besloten dat de moedervennootschap niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie. Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de omzet van de moedervennootschap in de referentieperiode nihil was en in de subsidieperiode € 23.433,-. Daarmee voldoet de onderneming niet aan de drempeleis van € 1.500,- vaste lasten en 30% omzetverlies. Bovendien voldoet de moedervennootschap niet aan het vestigingsvereiste omdat zij staat ingeschreven op een woonadres. De moedervennootschap is in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen dat zij beschikt over een vestiging die fysiek is afgescheiden van het privéadres, maar zij heeft dit niet aangetoond. Het verzoek om vergoeding van kosten voor de hoorzitting die niet doorging, is niet met stukken onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
Beoordeling door het College
5.1
Het College moet eerst beoordelen of het beroep van [naam 2] B.V. ontvankelijk is. Voordat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, moet op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar worden gemaakt, tenzij zich een van de in dat artikel genoemde uitzonderingen voordoet. Het College stelt vast dat [naam 2] B.V. geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag. Ook doet zich geen van de in de Awb genoemde uitzonderingen op de hoofdregel dat eerst bezwaar moet worden gemaakt, voor. Het beroep van [naam 2] B.V. is daarom niet-ontvankelijk.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de moedervennootschap niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie in Q2 van 2021.
5.3
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of de minister het verzoek van de moedervennootschap tijdens de bezwaarfase, om de TVL-aanvraag te beschouwen als door of namens de dochtervennootschap ingediend omdat er sprake was van overmacht doordat zij niet op tijd over eHerkenning kon beschikken, terecht niet heeft ingewilligd. Naar het oordeel van het College heeft de minister het verzoek terecht niet ingewilligd omdat het te laat is gedaan. De TVL biedt geen mogelijkheid om ingediende aanvragen na sluiting van de aanvraagperiode te wijzigen. Het komt voor rekening en risico van [naam 1] B.V. dat zij ervoor heeft gekozen om de aanvraag voor TVL-subsidie op eigen naam en KvK-nummer in te dienen. Uit de aanvraag kan niet worden afgeleid dat [naam 1] B.V. deze eigenlijk voor [naam 2] B.V. heeft ingediend.
5.4
Wel betoogt [naam 1] B.V. terecht dat de beslissing op bezwaar in strijd is met het motiveringsbeginsel omdat daarin niet is ingegaan op het tijdens de bezwaarfase gedane verzoek om de aanvraag aan te merken als een aanvraag van haar dochtervennootschap. De beslissing op bezwaar is in het verweerschrift en tijdens de zitting op dit punt alsnog voorzien van een toereikende motivering. Daarmee is het motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar hersteld. Het College ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat [naam 1] B.V. door dit gebrek niet is benadeeld. Met een deugdelijke motivering zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen.
5.5
Het verzoek van [naam 1] B.V. om de minister te veroordelen tot vergoeding van schade wegens het niet doorgaan van de hoorzitting op 11 maart 2022, is niet onderbouwd. Het College wijst dit verzoek daarom af.
Conclusie
6. Het beroep van [naam 2] B.V. is niet-ontvankelijk.
7. Het beroep van [naam 1] B.V. is ongegrond. Omdat het College artikel 6:22 van de Awb toepast, zal het College de minister veroordelen in de door [naam 1] B.V. gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). De toepassing van artikel 6:22 van de Awb is voorts reden om de minister op te dragen het door de onderneming betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep van [naam 2] B.V. niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van [naam 1] B.V. ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de [naam 1] B.V. tot een bedrag van € 837,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan [naam 1] B.V. te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. I.E. van de Geest