Op 15 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 16 april 2024. Dit verzoek was ingediend door [naam 1] B.V., die in beroep was gegaan tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat met betrekking tot subsidies voor vaste lasten in het kader van de COVID-19-regeling. De onderneming stelde dat zij niet op de hoogte was van een verweerschrift dat op 19 januari 2024 was ingediend, wat haar verdediging tijdens de zitting op 5 februari 2024 zou hebben beïnvloed. De onderneming was van mening dat zij hierdoor niet adequaat kon reageren op de beschuldigingen van fraude die in de stukken naar voren waren gebracht.
Het College heeft echter geoordeeld dat de gronden voor herziening niet voldoen aan de eisen van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De feiten en omstandigheden die de onderneming aanvoert, waren volgens het College bekend of redelijkerwijs bekend kunnen zijn geweest op het moment van de eerdere uitspraak. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. Het College heeft ook vastgesteld dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden en dat het verzoek om herziening moet worden aangemerkt als een verzoek om vervallenverklaring van de eerdere uitspraak. De zaak zal worden doorgezonden naar de kamer die de oorspronkelijke uitspraak heeft gedaan.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. T.G.M. Simons, mr. M. Schoneveld en mr. C.T. Aalbers, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.