5.2Naar het oordeel van het College heeft de ACM mogen concluderen onvoldoende aanknopingspunten te hebben voor een nader onderzoek naar een overtreding van artikel 6 van de Mw en kon zij het handhavingsverzoek daarom afwijzen. De organisatorische kenmerken van de ALV en het NBA-bestuur en de feitelijke mogelijkheden voor de verschillende accountants en accountantskantoren om binnen die gremia invloed uit te oefenen, geven onvoldoende aanleiding voor een nader onderzoek naar een overtreding van artikel 6 van de Mw. Het College licht dit oordeel hierna toe per afzonderlijke hogerberoepsgrond, onderverdeeld in een aantal onderwerpen.
Bepalen besluitvorming van de NBA
5.3.1[naam] betoogt in haar eerste hogerberoepsgrond dat zij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat de Big Four in de praktijk in staat zijn om de besluitvorming van de NBA te beïnvloeden. Bij ALV’s waar voor de Big Four relevante onderwerpen op de agenda staan, is er een hogere opkomst. Zij verwijst naar de drie door haar genoemde voorbeelden van ALV’s van de NBA van 14 december 2006, 12 december 2007 en 19 december 2017. Volgens de vijfde hogerberoepsgrond van [naam] miskennen de rechtbank en de ACM dat niet alle NBA-leden dezelfde organisatiemacht hebben. Zo hebben de Big Four, die 5,2% van de NBA-leden vertegenwoordigen, de organisatiemacht om honderden leden op te dragen onmiddellijk naar een ALV te gaan, zoals gebeurde met de witte busjes tijdens de ALV van 14 december 2006.
5.3.2Het College onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat niet valt in te zien op welke wijze de grote meerderheid van NBA-leden die niet bij de Big Four werkzaam is (94,8%), ervan zou kunnen worden weerhouden om regelgeving tegen te houden of in te trekken als zij van mening zou zijn dat haar concurrentiepositie daardoor wordt aangetast. Zoals de ACM in het bestreden besluit uiteen heeft gezet, worden de gedrag- en beroepsregels van de NBA bij gewone meerderheid van stemmen (artikel 8, eerste lid, van de Wab) vastgesteld door de ALV (artikel 19, tweede lid, van de Wab), waarbij ieder lid steeds één stem kan uitbrengen (artikel 10, eerste lid, van de Wab). Volgens [naam] vertegenwoordigt de Big Four 5,2% van de NBA-leden. Dat is een laag percentage. De manier waarop de besluitvorming tot stand komt en de verhoudingen tussen de verschillende accountantsgroepen binnen de ALV wijzen er daarom niet op dat de NBA-leden die niet bij de Big Four werkzaam zijn, geen tegenwicht zouden kunnen bieden aan beïnvloeding van de Big Four. De ACM heeft in dit kader ook nog gewezen op door [naam] overgelegde stukken van een ALV van 14 december 2020, waaruit blijkt dat accountants die werkzaam zijn bij kleinere kantoren duidelijk oververtegenwoordigd waren bij die ALV, gelet op de verhoudingen tussen de verschillende accountantsgroepen in het register van de NBA. Daaruit blijkt dat de organisatiestructuur het niet alleen mogelijk maakt dat kleinere kantoren tegenwicht bieden aan de invloed van andere accountantsgroepen zoals de Big Four, maar dat zij in de gevallen die zij relevant achten, ook daadwerkelijk aanzienlijke stemmacht organiseren. Ter zitting is bovendien gewezen op het bestaan van de SRA, een vereniging van accountantskantoren in Nederland, met honderden aangesloten midden- en kleine accountantskantoren. Dat de SRA andere belangen zou hebben dan [naam] , zoals [naam] ter zitting heeft aangevoerd, doet niet af aan het feit dat een aanzienlijk deel van de accountantskantoren, anders dan de Big Four, zich heeft kunnen organiseren in een vereniging die zijn belangen behartigt. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de stelling van [naam] niet overtuigend is dat het, gelet op het grote aantal medewerkers van Big Four kantoren dat tijdens een schorsing van de ALV van 2006 zou zijn opgeroepen, geen zin zou hebben voor de twintigduizend andere leden - die niet werkzaam zijn bij de Big Four - om naar een ALV te gaan. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom leden die niet bij de Big Four werkzaam zijn, ervoor kiezen om niet naar een ALV te gaan. Er is geen aanwijzing dat die andere leden niet meer naar een ALV zouden gaan, omdat ze toch “niet zouden winnen.”
5.3.3Volgens de vijfde hogerberoepsgrond van [naam] is het bovendien zo dat voor het stemmen op ALV’s in het algemeen wel fysieke aanwezigheid is vereist en dat die fysieke aanwezigheid voor veel NBA-leden een belemmering vormt om naar de ALV te gaan, omdat zij daardoor te veel (te declareren) werktijd zouden missen. Naar het oordeel van het College is niet gebleken en onvoldoende onderbouwd dat voor het stemmen op ALV’s in de regel fysieke aanwezigheid is vereist. Het oordeel van de rechtbank dat stemmen ook per machtiging kan, is juist. Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wab kan een NBA-lid een ander NBA-lid schriftelijk volmacht verlenen tot het uitbrengen van zijn stem. Een NBA-lid kan voor ten hoogste drie andere NBA-leden een stem uitbrengen. [naam] heeft niet onderbouwd dat de beperking om voor maximaal drie NBA-leden een stem uit te brengen, een belemmering vormt voor het stemmen per machtiging. Bovendien heeft [naam] niet onderbouwd dat NBA-leden vanwege gemiste werktijd (naar haar schatting acht declarabele uren per jaar) niet fysiek naar een ALV zouden gaan. [naam] voert ook aan dat er in het verleden praktische problemen zijn geweest met de machtigingen. Zij verwijst daarvoor naar niet overgelegde notulen van de ALV van 2006 en een akte van uitlating producties van de Stichting Wakkere Accountant in een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam. Hiermee heeft zij echter onvoldoende onderbouwd dat er daadwerkelijk sprake is geweest van (significante) problemen met de machtigingen die een relevante belemmering zouden hebben gevormd om stemmen uit te brengen.
Miskenning van de macht van het NBA-bestuur
5.4.1Volgens de vierde hogerberoepsgrond van [naam] zou de ACM de macht van het bestuur binnen de NBA hebben miskend. Een van de zeven leden van het NBA-bestuur (14%) is werkzaam bij de Big Four. Dat is geen evenwichtige afspiegeling van de accountantsberoepsgroep, zoals voorgeschreven in artikel 12, zesde lid, van de Wab. De Big Four zijn veel sterker vertegenwoordigd dan andere accountantsgroepen en dat heeft een mededingingsbeperkend effect. De ACM stelt zich op het standpunt dat zij geen toezicht houdt op artikel 12, zesde lid, van de Wab en betoogt dat de samenstelling van het bestuur van de NBA ook van minder groot belang is voor de beoordeling van het handhavingsverzoek, omdat de relevante NBA-verordeningen worden vastgesteld in de ALV.
5.4.2Naar het oordeel van het College wijzen de huidige en feitelijke bestuursverhoudingen niet op een doorslaggevende invloed van de Big Four binnen de NBA. De ACM heeft er ook terecht op gewezen dat de NBA-regels waarover [naam] klaagt, worden vastgesteld in de ALV, waardoor de samenstelling en de macht van het NBA-bestuur in deze zaak van minder groot belang is. De meerderheid van het NBA-bestuur wordt door de ALV benoemd (artikel 12 van de Wab) en de Big Four vertegenwoordigen slechts 5,2% van de NBA-leden.
5.5.1Verder wijst [naam] in haar derde hogerberoepsgrond op de regel van omgekeerde bewijslast voor ondernemingsverenigingen, zoals bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van de Mw. Volgens haar heeft de ACM ten onrechte betoogd dat de regel van omgekeerde bewijslast pas aan de orde zou kunnen komen nadat is vastgesteld dat artikel 6, eerste lid, van de Mw, is overtreden.
5.5.2Het College bevestigt het oordeel van de rechtbank in 11.1 van de aangevallen uitspraak dat het betoog van [naam] berust op een onjuiste lezing van artikel 6 van de Mw en de rechtspraak daarover. De ACM stelt zich terecht op het standpunt dat artikel 6, derde en vierde lid, van de Mw pas aan de orde kan komen als er sprake is van een verboden gedraging als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Mw en de betrokken onderneming of ondernemersvereniging zich beroept op de uitzondering van artikel 6, derde lid, van de Mw. In dat geval geldt de omgekeerde bewijslast, zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Mw, die inhoudt dat die onderneming of ondernemersvereniging dient te bewijzen dat aan de voorwaarden van het derde lid is voldaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ziet punt 83 uit het door [naam] aangehaalde arrest van 6 oktober 2009 op die situatie, en kan deze verwijzing haar in dit geval niet baten. In de voorliggende zaak is namelijk een andere situatie aan de orde, waarin de ACM heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat artikel 6, eerste lid, van de Mw is overtreden.
Niet ingegaan op de drie voorbeelden van concurrentievervalsing
5.6.1[naam] voert in haar zesde hogerberoepsgrond aan dat de ACM en de rechtbank ten onrechte niet zijn ingegaan op de drie door haar uitgewerkte voorbeelden van concurrentievervalsing op de verschillende deelmarkten: corporate finance, interim management en kleine MKB-accountantskantoren. Voor deze deelmarkten zijn de NBA-regels niet van toepassing voor de Big Four, terwijl zij dat wel zijn voor andere accountantskantoren.
5.6.2Het College volgt de ACM in haar standpunt dat er geen aanleiding was om in meer detail in te gaan op de specifieke voorbeelden van NBA-regelgeving waarnaar [naam] in haar handhavingsverzoek heeft verwezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de (kleine) groep Big Four-accountants de relevante regels tegen de wil van een (veel grotere) groep andere accountants heeft laten vaststellen ter versterking van de relatieve concurrentiepositie van de Big Four.
Onjuiste lezing van artikel 6 van de Mw en aangehaalde jurisprudentie