6.3Gelet op het voorgaande heeft de ACM naar het oordeel van de rechtbank haar onderzoek en haar beoordeling kunnen toespitsen op de vraag of het handelen van de [naam organisatie] is aan te merken als (verboden) gedrag van een ondernemersvereniging zoals bedoeld is in artikel 6, eerste lid, van de Mw. De ACM heeft zich daarbij, gelet op de strekking van het handhavingsverzoek, kunnen concentreren op de manier waarop beroepsregels binnen de [naam organisatie] worden vastgesteld en de invloed die de Big Four hierop kunnen uitoefenen.
7. Dit artikel luidt als volgt:
1. Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
2. De krachtens het eerste lid verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege nietig.
3. Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bijdragen tot verbetering van de productie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen
a. beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of
b.de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.
4. Een onderneming of ondernemersvereniging die zich op het derde lid beroept, bewijst dat aan dat lid is voldaan.
8. Anders dan eiseres meent, heeft de ACM in het bestreden besluit geen argumenten naar voren gebracht waarom de [naam organisatie] niet kwalificeert als een ondernemersvereniging. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat de ACM - kort gezegd - vindt dat er een sterke aanwijzing is dat de [naam organisatie] een ondernemingsvereniging is maar dat, om met zekerheid vast te kunnen stellen of de [naam organisatie] dat is, zij ook zou moeten onderzoeken of de regelgeving van de [naam organisatie] neerkomt op de uitoefening van overheidsprerogatieven. De ACM vindt zo’n onderzoek niet nodig, omdat zelfs als ervan uit wordt gegaan dat de [naam organisatie] een ondernemersvereniging is, er geen aanwijzingen zijn voor de door de eiseres gestelde inbreuk op de mededingingsregels.