Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 oktober 2024 in de zaak tussen
1. V.O.F. [naam 1]
2. [naam 2] en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)
Procesverloop
Overwegingen
niet-naleving van de beheerseis met het besluit van 1 september 2020, dat is gehandhaafd met het besluit op bezwaar van 28 januari 2021, [naam 4] voor 2019 een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd. [naam 4] heeft tegen dat besluit op bezwaar geen beroep ingesteld.
8 juni 2021 runderen waren behandeld en medicijnen waren toegediend, als hierna onder 2.2 meer uitgebreid weergegeven.
[naam 4] op 15 juni 2021 nastuurde was helemaal bijgewerkt.
6 november 2019 ook is geconstateerd.
21 december 2021 ongegrond verklaard. De toezichthouders hebben op 8 juni 2021 geconstateerd dat [naam 4] het registratienummer van het diergeneesmiddel Halocur onjuist had geregistreerd, dat bij dit middel de wachttijd voor vlees niet stond aangegeven, dat bij het op 25 mei 2021 en 5 juni 2021 toegepaste middel Imaverol het registratienummer niet stond vermeld en dat toepassingen van medicijnen op 5, 6, 7, en 8 juni 2021 nog niet in het register waren vermeld. Doordat [naam 4] het register niet correct had bijgehouden, had verontreinigd vlees in de voedselketen terecht kunnen komen. De minister heeft voor dezelfde niet-naleving aan [naam 4] in 2019 een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd. Bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving moet de nieuw op te leggen korting worden vermenigvuldigd met de factor drie. Dat volgt uit artikel 39, vierde lid, van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014).
[naam 4] vermeldt in het medisch register gedetailleerd welke medische zorg hij heeft toegepast. Dat doet hij altijd binnen enkele dagen. Op 15 juni 2021 was het medisch register bijgewerkt. Uit de wet volgt niet dat dat eerder had gemoeten. Het register was om meerdere redenen op 8 juni 2021 niet bijgewerkt:
11 juni 2021 bij rund K35 is op 11 juni 2021 genoteerd;
8 juni 2021 het medisch register niet was bijgewerkt, rechtvaardigen geen korting van 3%. Hierbij komt dat als voor dezelfde niet-naleving in 2019 met een waarschuwing kon worden volstaan, welke waarschuwing [naam 4] niet heeft gekregen, ook voor 2021 met een waarschuwing kon worden volstaan. Temeer omdat het medisch register in 2021 beter was bijgehouden dan in 2019. Dat is voor de NVWA aanleiding geweest om af te zien van het invorderen van de volgens de NVWA op 8 juni 2021 verbeurde dwangsom. De minister zou daarom ook in dit geding niet zwaar moeten tillen aan de gestelde overtreding.
15 juni 2021 was bijgewerkt, helpt hem evenmin, omdat dat register op grond van artikel 2.10, eerste lid, van het Bhd eerder bijgewerkt had moeten zijn. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het zo snel mogelijk, in beginsel meteen, in het medisch register moeten vermelden van verstrekte medische zorg, is het College met de minister van oordeel dat
[naam 4] op 8 juni 2021 artikel 2.10, eerste lid, van het Bhd niet heeft nageleefd.
€ 875,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het betaalde griffierecht vergoeden.
€ 437,50 (één punt met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 875,-).