6.3Het College overweegt verder dat het grote financieel belang van [naam 1] geen rol speelt bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Als eenmaal is vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en vervolgens wordt geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet de
niet-ontvankelijkverklaring volgen, ongeacht het financiële belang. Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dwingt daartoe.
7 De minister heeft met vaststellingsbesluit II ook de subsidie, die is verleend voor warmtepompen, op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb op nihil vastgesteld, omdat gebleken is dat [naam 1] bij haar subsidieaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. [naam 1] was namelijk voordat zij de subsidie had aangevraagd
(2 november 2021) al begonnen met de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie werd gevraagd. Hierdoor wordt verondersteld dat de subsidie geen stimulerend effect heeft, terwijl dit wel is vereist op grond van het Europees steunkader.
8 [naam 1] heeft tijdens de zitting toegelicht dat de installateur van de warmtepompen geen advies heeft gegeven over de indiening van de subsidieaanvraag. Hierdoor was het voor [naam 1] niet duidelijk dat de subsidieaanvraag moest zijn ingediend vóór de aankoop en installatie van de warmtepompen. Op 1 mei 2022 heeft [naam 1] de opdrachtbevestiging ondertekend. Dat is volgens [naam 1] dan ook de datum waarop is aangevangen met de uitvoering van de subsidiabele activiteit.
9 Bij een zakelijke aanschaf, zoals bij [naam 1] , geldt op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen als niet wordt voldaan aan het vereiste van stimulerend effect. Dat vereiste volgt uit Europese regelgeving over staatssteun en houdt in dat de subsidie moet worden aangevraagd voordat tot aanschaf van de apparaten – in dit geval warmtepompen – wordt overgegaan.
10 Bij de vaststelling van de subsidie is voor de minister duidelijk geworden dat de factuur voor de eerste aanbetaling voor de warmtepompen die aan [naam 1] is verzonden, dateert van 11 oktober 2021 en dat op 27 oktober 2021 aan [naam 1] een opdrachtbevestiging is toegestuurd. Daaruit heeft de minister, naar het oordeel van het College, terecht afgeleid dat de uitvoering al was aangevangen voordat de subsidie was aangevraagd. Ook in de facturen van november en december 2021 wordt verwezen naar de opdrachtbevestiging van
27 oktober 2021. Verder wordt in de warmteverliesberekeningen van 25 oktober 2021 gerefereerd aan het projectnummer dat was vermeld in de opdrachtbevestiging van
27 oktober 2021. Dit alles duidt erop dat [naam 1] al in oktober 2021 financiële verplichtingen is aangegaan voor de aanschaf en installatie van warmtepompen, terwijl zij pas op 2 november 2021 de subsidie daarvoor heeft aangevraagd. Het is daarentegen niet aannemelijk dat [naam 1] pas op 1 mei 2021 de warmtepompen heeft aangeschaft, want op de zitting bij het College heeft zij toegelicht in mei 2021 gestart te zijn met het verlenen van zorg. Dat veronderstelt dat de verbouwing op dat moment was afgerond. Omdat [naam 1] de subsidie pas na het aangaan van financiële verplichtingen voor de warmtepompen heeft aangevraagd, is niet aan het vereiste van stimulerend effect voldaan. De minister was dus bevoegd om de subsidie op nihil vast te stellen.
11 Het College oordeelt verder dat de minister ook van die bevoegdheid gebruik mocht maken. Er is namelijk geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de nihilstelling onredelijk bezwarend is voor [naam 1] . Dat [naam 1] niet op de hoogte was van het feit dat zij de warmtepompen pas na subsidieaanvraag mocht aanschaffen, komt voor haar rekening. Het aanvraagformulier voor de subsidie vermeldt uitdrukkelijk dat de datum waarop de aankoopverplichting wordt aangegaan, na de datum van indiening van de subsidieaanvraag moet liggen. Deze eis volgt, zoals hiervoor is besproken, uit Europese regelgeving waar de minister aan gebonden is. Het was aan [naam 1] als ondernemer om zich op de hoogte te stellen van de subsidievoorwaarden voordat zij tot het aanvragen van de subsidie en de aankoop van de warmtepompen overging. Verder begrijpt het College dat [naam 1] door het terugtrekken van een financier bij de start van haar onderneming een financiële tegenslag te verduren heeft gekregen, maar dat houdt geen verband met de aanschaf van de warmtepompen voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag.
12 De beroepen zijn ongegrond.