In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 oktober 2024, zijn drie ondernemingen, Retail Company [naam 1] B.V., Retail Company [naam 2] B.V. en Retail Company [naam 3] B.V., in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun aanvragen voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken had de aanvragen van Retail Company [naam 1] en Retail Company [naam 2] afgewezen omdat hun inschrijving in het handelsregister na 15 maart 2020 was, en zij niet als voortzetting van de eerder bestaande eenmanszaak konden worden beschouwd. Retail Company [naam 3] had wel subsidie ontvangen, maar de minister stelde later dat dit abusievelijk was gebeurd.
De ondernemingen betoogden dat zij als voortzetting van de eenmanszaak moesten worden gezien, omdat zij uit deze eenmanszaak waren voortgekomen. De minister daarentegen stelde dat de drie B.V.'s afzonderlijk waren opgericht en dat er geen sprake was van een voortzetting van de eenmanszaak. Het College oordeelde dat de inschrijfdata van de ondernemingen na de relevante datum lagen en dat de minister op goede gronden had gehandeld door de aanvragen af te wijzen. De ondernemingen konden niet als voortzetting van de eenmanszaak worden aangemerkt, omdat de oprichting van de B.V.'s leidde tot een splitsing van de activiteiten en risico's.
De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijfdata in het handelsregister en de voorwaarden voor het verkrijgen van subsidie onder de TVL-regeling. Het College verklaarde de beroepen ongegrond en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.