Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen
[naam 1] , te [woonplaats] (dierhouder)
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)
Procesverloop
Overwegingen
- De runderen beschikten niet over een schone, droge en comfortabele ligplaats en een hygiënische huisvesting (artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit);
- De runderen kregen geen toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer toegediend op een wijze die paste bij het ontwikkelingsstadium van de dieren (artikel 1.7, aanhef en onder e, van het Besluit);
- De runderen hadden geen toegang tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of konden op een andere wijze aan hun behoefte aan water voldoen (artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Besluit);
- De runderen hadden onvoldoende bescherming tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s (artikel 1.6, lid 3, van het Besluit);
- De behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin de runderen verbleven en inrichtingen voor de beschutting voor de runderen waren niet op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat geen letsel of pijn werd veroorzaakt en dat het geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan de runderen zich konden verwonden (artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit);
- de dieren die ziek of gewond leken, zijn niet onmiddellijk verzorgd (artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit);
- de dierenarts is niet tijdig geraadpleegd toen bleek dat er geen verbetering was in de toestand van een ziek of gewond dier (artikel 2.4, lid 5, van het Besluit).
- de paarden en pony’s beschikten niet over een schone, droge en comfortabele ligplaats en een hygiënische huisvesting (artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit);
- de paarden die ziek of gewond leken zijn niet onmiddellijk verzorgd (artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit);
- De hangbuikzwijnen is onvoldoende bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s (artikel 1.6, lid 3, van het Besluit).
21 januari 2022 al een last onder bestuursdwang was opgelegd vanwege de situatie van de paarden en de handbuikzwijnen, maken aannemelijk dat het niet mogelijk was om ter plaatse de situatie op een dierwaardige manier te verbeteren. Het terstond meevoeren en onderbrengen van de paarden en hangbuikzwijnen was vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid noodzakelijk.
€ 1.000,- schadevergoeding. De behandeling van de beroepen heeft meer dan anderhalf jaar geduurd en de overschrijding van de redelijke termijn is volledig aan het College toe te rekenen.
Beslissing
- verklaart het beroep met zaaknummer 22/1356 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer 22/1417, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer 22/1417, voor zover gericht tegen het herzieningsbesluit, ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de kostenbesluiten ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot betaling van een immateriële schadevergoeding van
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van de dierhouder tot een bedrag van € 437,50.