ECLI:NL:CBB:2024:666

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
22/1356 en 22/1417
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang bij overtredingen van het Besluit houders van dieren

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 oktober 2024, met zaaknummers 22/1356 en 22/1417, werd de toepassing van spoedbestuursdwang door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur beoordeeld. De zaak betreft een dierhouder die in januari 2022 werd geconfronteerd met ernstige overtredingen van het Besluit houders van dieren. De minister had op 13 januari 2022 besloten om spoedbestuursdwang toe te passen, wat inhield dat drie Schotse hooglanders geëuthanaseerd moesten worden en zeven andere dieren in bewaring werden genomen. De minister handhaafde deze besluiten na het indienen van bezwaren door de dierhouder. De dierhouder betwistte de rechtmatigheid van de bestuursdwang en de kosten die aan haar in rekening waren gebracht, en voerde aan dat er geen misbruik van bevoegdheden was. Het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld, gezien de ernstige toestand van de dieren en de eerdere overtredingen door de dierhouder. De kosten van de bestuursdwang werden als rechtmatig beschouwd, en de verzoeken van de dierhouder om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werden gedeeltelijk toegewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van houders van dieren en de noodzaak van adequate zorg en huisvesting.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1356 en 22/1417

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (dierhouder)

(gemachtigde: mr. J.L. Baar)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. B.N. Kleijs en de heer [naam 2] )

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Procesverloop

Met het besluit van 24 januari 2022 (bestuursdwangbesluit I) heeft de minister zijn beslissing op schrift gesteld tot toepassing van spoedbestuursdwang op 13 januari 2022, te weten het euthanaseren van drie en het in bewaring nemen van zeven Schotse hooglanders en het door een dierenarts laten onderzoeken van drie alpaca’s van de dierhouder. De bestuursdwang was ingegeven vanwege overtredingen van het Besluit houders van dieren (Besluit). Met het besluit van 17 juni 2022 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de dierhouder ongegrond verklaard en de last onder spoedbestuursdwang gehandhaafd.
Bij besluit van 14 maart 2022 (bestuursdwangbesluit II) heeft de minister zijn beslissing op schrift gesteld tot toepassing van spoedbestuursdwang vanwege overtredingen van het Besluit op 25 januari 2022, te weten het in bewaring nemen van vijf paarden en twee hangbuikzwijnen van de dierhouder. Met het besluit van 28 juni 2022 (bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van de dierhouder niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 19 juni 2024 (herzieningsbesluit) heeft de minister het besluit van 28 juni 2022 ingetrokken en het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 augustus 2022 (kostenbesluit I) heeft de minister de kosten voor de bewaring van de zeven Schotse hooglanders, vijf paarden en twee hangbuikzwijnen bij de dierhouder in rekening gebracht. Met het afzonderlijke besluit van 25 augustus 2022 (kostenbesluit II) zijn de kosten voor de machineverhuur en de kosten van de door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op twee dagen ingeschakelde dierenarts op de dierhouder verhaald (kostenbesluiten).
De dierhouder heeft tegen de bestreden besluiten en de kostenbesluiten beroep ingesteld en nadere gronden ingediend op 27 juni 2024.
De minister heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De dierhouder heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM). In verband met dit verzoek heeft het College de Staat in de procedure betrokken.
De zitting was op 3 juli 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen en de dierhouder en haar partner, de heer [naam 3] deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 13 en 25 januari 2022 controleerden een toezichthouder en een (toezichthoudend) dierenarts het perceel van de dierhouder aan de [adres] te [woonplaats] (het perceel). De dierhouder was geselecteerd voor een inspectie, omdat zij onder verscherpt toezicht stond na eerdere overtredingen op 13, 17 en 19 februari 2020, zie de uitspraak van het College van 6 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:589). Op het perceel waren onder meer zestien Schotse hooglanders, vijf paarden, vier alpaca’s en twee hangbuikzwijnen aanwezig.
1.2
Op 13 januari 2022 troffen de toezichthouder en de dierenarts op het perceel zes kadavers van Schotse hooglanders aan en zij concludeerden, gezien de staat van ontbinding, dat vier van de dieren minimaal één tot enkele weken dood waren. De overige twee kadavers waren zodanig vervuild met mest dat zij hiervan geen inschatting konden maken.
1.3
De toezichthouder beschrijft de situatie van drie Schotse hooglanders als volgt:
Ik zag dat (…) deze dieren niet meer overeind konden komen toen ik ze daartoe probeerde aan te sporen. Ik zag en voelde dat alle 3 deze runderen extreem mager waren. Ik zag en voelde dit aan de scherp uitstekende ribben, ruggengraat, (lenden)uitsteeksels en diepe, holle koekoeksgaten. Ik zag en voelde dat er nauwelijks tot geen bedekking met spieren meer aanwezig was op de runderen. Ik zag dat de runderen volkomen futloos waren en een erg zwakke ademhaling hadden. In overleg met (de dierenarts, CBb) concludeerde ik dat alle runderen maar in ieder geval deze 3 runderen onmiddellijk door een praktiserend dierenarts gezien moesten worden. Op mijn vraag aan de (dierhouder, CBb) wie haar dierenarts was (…) antwoordde zij; "Dat weten jullie zelf wel".
1.4
De toezichthouder heeft een dierenarts ingeschakeld die de tien overgebleven Schotse hooglanders en de drie volwassen alpaca’s heeft onderzocht. Na onderzoek bleek dat de drie magere en futloze hooglanders geëuthanaseerd moesten worden. Dit is ook gebeurd.
1.5
De situatie van de hooglanders beschrijft de toezichthouder als volgt:
Ten aanzien van de huisvesting
“Ik zag en voelde dat de bodem (…) tussen de containers grotendeels verhard was met vermoedelijk bestratingsmateriaal en rubbermatten. Ik zag dat deze hele bodem bedekt was met een laag vloeibare drab van mest, modder, urine en water. In hoogte varieerde deze laag drab van enkele centimeters tot meer (het CBb leest:) dan 40 centimeter. Ik zag dat 3 van de containers open waren en zodanig opgesteld dat ze voor de runderen betreedbaar waren. Ik zag dat de stalen bodem van deze containers ook bedekt waren met een natte laag mest en urine. Ik zag en voelde dat de stalen natte bodem van de containers erg glad waren en hierdoor een groot risico voor verwondingen vormde. Ik zag dat de containers niet voorzien waren van strooisel. Ik zag geen enkel sprietje stro of ander strooisel wat erop wees dat deze containers (…) ingestrooid waren geweest. Deze (…) containers (…) geen ligplaats voor de runderen. Ik zag dat ook op het overige terrein geen enkele droog en niet met een laag mest, urine en water bedekte plaats om te liggen aanwezig was. […] Ik zag dat de vacht van de runderen, vooral aan poten, buik, achterhand en staarten, ernstig bevuild en aangekoekt waren met het mengsel van mest en modder. […] Ik zag ook dat bij meerdere runderen grote klonten mest rond de staart aangekoekt waren. […] Door de containers kregen de runderen wel wat beschutting tegen neerslag en wind. Door de koude stalen en natte bodem waren ze ongeschikt om in te gaan liggen of lang achter elkaar in te staan. (…) Ik voelde dat de verharding in de huisvesting niet overal op elkaar aansloot en dat je op deze plaatsen diep in de natte laag wegzakte tussen de randen van de verharding door. Deze plaatsen waren door de laag drab ook niet zichtbaar en daardoor een groot risico op verwondingen.”
en
“Ik zag en telde dat er in de huisvesting van de runderen in totaal 6 kadavers van runderen lagen. (…) Ik zag aan de staat van ontbinding van de kadavers dat in ieder geval de kadavers onder nummer 1,4, 5 en 6 al minimaal 1 tot enkele weken dood waren. Ik zag dit aan de algehele ontbinding dan wel aan het ontbindende weefsel bij ogen, neus en kling van de kadavers. De kadavers onder nummer 2 en 3 waren zodanig bedekt met mest dat ik hier geen betrouwbare inschatting van kon maken.”
Ten aanzien van het voer
“Ik zag dat de ruimte tussen de containers was afgesloten met hekwerk en daartegen geplaatste pallets. Ik zag dat achter dit hekwerk en pallets (…) bakken geplaatst waren. Deze bakken waren kennelijk bedoeld als voer en/of waterbak. Ik zag dat van de 3, van voren gezien linkse bakken er 1 leeg was en in twee enige restanten kuilvoer lagen. Ik zag, voelde en rook dat dit natgeregende oude, niet fris ruikende deels rottende en met mest besmeurde restanten waren, niet smakelijk en als voer geschikt voor de runderen. Ik zag dat in de 3, van voren gezien rechtse bakken een laag restanten kuilvoer lag. Ik zag dat de laag van mest, urine en water naast deze bakken het kuilvoer in stroomde. Ik zag, voelde en rook dat dit natgeregende oude, niet fris ruikende deels rottende en met mest besmeurde restanten waren, niet smakelijk en als voer geschikt voor runderen. Ook zag ik dat in de voerbakken een ernstig en verzwakt kalf en twee kadavers, waarvan één deels verrot, lagen. Ik zag dat voor de hekken voor de voerbakken pallets op de grond lagen. Ik zag dat op deze pallets plastic verpakkingen en restanten van kuilvoer lagen. Naast dat dit natgeregende restanten waren konden de runderen deze restanten, door de hoogte van de hekken en de daar tegengeplaatste voerbakken, ook niet bereiken. Ik zag dat er in de huisvesting geen ander voer voor de runderen aanwezig was. Ik zag en voelde dat alle 10 de levende runderen extreem mager waren. Ik zag en voelde dit aan de scherp uitstekende ribben, ruggengraat, (lenden)uitsteeksels en diepe, holle koekoeksgaten. Ik zag en voelde dat er nauwelijks tot geen bedekking met spieren meer aanwezig was op de runderen. Aan de diep ingevallen linkerflanken en brede diepe pensgroeven zag en voelde ik dat de runderen ook nauwelijks tot geen pensvulling hadden. Ook zag ik dat de runderen erg lethargisch en futloos waren en bij het lopen erg wankelden met hun achterlijf. De runderen waren zichtbaar ernstig verzwakt. Kennelijk hadden de runderen al langdurig niet over voldoende geschikt voer kunnen beschikken.”
Ten aanzien van het water
“Ik zag dat de runderen geen toegang hadden tot water. Ik zag over het hek bij de (…) voerbakken (…) een stuk slang hangen vanuit een van de bakken. Kennelijk was (…) het loshangende stuk slang (…) gebruikt (…) om de bak met (…) water te vullen. Ik heb bij de (…) runderen de huidturgor gecontroleerd. Ik heb dit gedaan door een huidplooi bij het begin van de ribben/einde hals op te tillen. Ik zag dat deze huidplooi bij alle runderen langdurig (tot meer als 5 tel) overeind bleef staan. Het is mij bekend dat dit wijst op uitdroging. Ik zag toen (…) het hek (…) werd opengemaakt, om de runderen naar het transport te drijven, de runderen in de modder voor de huisvesting gulzig begonnen te drinken uit de plassen met door modder en urine verontreinigd water. Ik zag dat de runderen bij het lossen in de opvangstal direct samendromde rond de waterbak. Wij moesten hier snel ingrijpen omdat de runderen met hun lange horens elkaar het drinken onmogelijk maakten bij hun pogingen om tegelijk bij de waterbak te komen. Nadat wij de groep gescheiden hadden zag ik de runderen langdurig en gulzig drinken. Kennelijk hadden de runderen langdurig geen toegang gehad tot drinkwater.”
1.6
De overige zeven runderen zijn in bewaring genomen. De alpaca’s die achterbleven moesten op advies van de dierenarts extra worden bijgevoerd met krachtvoer, omdat ze te mager waren.
1.7
De toezichthouder beschrijft de situatie van de paarden en alpaca’s als volgt:
met betrekking tot de paarden
“Ik zag en telde dat hier in een stal 5 paarden werden gehuisvest, 2 trekpaarden en 1 (…) halflinger. Ik zag dat in een gedeelte van de stal schoon stro lag en dat de vloer van de rest van de stal bedekt was met een laag natte mest en urine, zonder stro of strooisel. Na het betreden van de stal zag ik dat onder het dunne laagje schone stro eenzelfde laag natte mest en urine lag als in het niet ingestrooide gedeelte. Ik zag dat bij het betreden van het stro deze natte viezigheid door het dunne laagje stro omhoogkwam en het schone stro nat en vies maakte. Het (…) dunne laagje stro was onvoldoende om voor schone droge en comfortabele ligplaatsen te zorgen. (…) ik voordat wij toegang hadden tot het erf, gezien dat er schoon stro naar deze stal werd toegebracht. Ik zag dat de vachten van de paarden, vooral aan benen, buik, staart en flanken waren aangekoekt met verse en oudere mest en urine. Ik zag dat, bij vooral de twee trekpaarden en een van de shetlandpony’s, het grootste gedeelte van hun vacht en staart, vies en nat was van de mest en urine.”
met betrekking tot de alpaca’s
“Ik zag dat de Alpaca’s konden beschikken over een verharde uitloop en een aan de voorkant open stal gemaakt van een buizenframe met daaroverheen zeildoek. Ik zag dat de bodem van de stal ook verhard was en was ingestrooid met weinig stro. Ik zag dat dit dunne laagje stro grotendeels bevuild, nat en vies was van de mest en urine. Ik zag dat de alpaca’s hier niet konden beschikken over een schone, droge en comfortabele ligplaats.”
1.8
Met een besluit van 21 januari 2022 heeft de minister een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder d en e, van het Besluit en heeft bepaald dat de dierhouder er voor moet zorgen dat haar paarden en alpaca’s een toereikende behuizing hebben onder voldoende hygiënische omstandigheden en dat de alpaca’s een voor die dieren toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer krijgen toegediend op een wijze die past bij hun ontwikkelingsstadium.
1.9
Bij de controle op 25 januari 2022 beschikten de paarden volgens de minister niet over een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden, wat een overtreding oplevert van artikel 1,7, aanhef en onder d, van het Besluit. Daarnaast waren de hoeven van twee paarden erg onverzorgd en niet tijdig onderhouden, wat een overtreding oplevert van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit. Ook lagen er op het pad naar de weide toe en in de weide zelf allerlei losse voorwerpen en rommel waaraan de paarden zich konden verwonden. Tevens werd de paarden geen bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s hetgeen een overtreding is van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit.
1.1
De twee hangbuikzwijnen beschikten niet over een schone, droge en comfortabele ligplaats en een drinkbak ontbrak. De hangbuikzwijnen konden alleen uit het kanaal (vanaf een in het kanaal neergelegde pallet) drinken en moesten daarvoor over de vertrapte en modderige helling naar beneden met het risico op verstappen en/of uitglijden op de helling en tussen de openingen van de pallet stappen. Daarnaast lagen er allerlei materialen en voorwerpen waaraan de zwijnen zich konden verwonden. Ook werd de zwijnen geen bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s. Dat is volgens de minister een overtreding is van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit. Vanwege de spoedeisendheid van de overtredingen hebben de toezichthouders besloten vijf paarden en twee hangbuikzwijnen in bewaring te nemen.
1.11
Met de kostenbesluiten zijn de kosten van bewaring van € 2.696,15 (kostenbesluit I) en de huur van een dragline en diergeneeskundige hulp van € 1.088,92 (kostenbesluit II) bij de dierhouder in rekening gebracht.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt partijen
3.1
De dierhouder ziet geen reden voor spoedbestuursdwang: de minister had haar een termijn moeten gunnen voor herstel ter plaatse. Er is inderdaad eerder sprake geweest van handhaving, maar de dierhouder heeft de toen gegeven aanwijzingen opgevolgd en zich aan de lasten onttrokken. Er is ten onrechte ook niet onderzocht of de dieren elders op het terrein konden worden gehuisvest.
3.2
De dierhouder betwist dat zij artikel 2.4, lid 5, van het Besluit heeft overtreden. Dit artikel bepaalt dat wanneer de zorg, bedoeld in artikel 1.7, geen verbetering in de toestand van het dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts wordt geraadpleegd. De dierhouder is van mening dat zij hier aan heeft voldaan. Het is een ongelukkige samenloop van omstandigheden dat zij op de dag van de controle (13 januari 2022) nog niet bij de runderen was geweest om ze te voeren, anders had zij een dierenarts ingeschakeld. De dag daarvoor oogden de dieren nog niet ziek. Dat is ook verklaarbaar nu uit onderzoek blijkt dat de runderen besmet waren met Botulisme type C/D. Dat verklaart de snelle dood, maar ook de plotselinge heftige ziekte van de dieren, waardoor zij niet eerder een dierenarts had kunnen inschakelen.
3.3
Volgens de dierhouder heeft zij voor de twee paarden met hoefproblemen wel degelijk een hoefsmid ingeschakeld om de hoeven te laten behandelen. Het angstige karakter van de dieren noodzaakte tot een apart benaderplan, waardoor het langer duurde om de hoeven te behandelen. De dierhouder mocht echter op haar hoefsmid vertrouwen en daarom valt haar niet te verwijten dat zij niet tijdig de benodigde zorg voor de paarden heeft ingeschakeld.
3.4
De dierhouder stelt verder dat de hangbuikzwijnen voldoende konden voorzien in hun drinkwaterbehoefte. Het terrein was modderig, maar dat maakt niet dat zij onvoldoende toegang hadden tot water. Daarnaast blijkt uit het feit dat het terrein modderig zou zijn en er losse materialen zouden liggen, niet dat dit gezondheidsrisico’s voor de zwijnen oplevert.
3.5
Volgens de dierhouder misbruikt de minister zijn bevoegdheid. Zij heeft de kosten van bewaring betaald en voldaan aan alle voorwaarden voor teruggave, maar de teruggave van de runderen is verhinderd door nadien gelegd strafvorderlijk beslag. Dit is in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Kostenverhaal is om deze reden dan ook onredelijk. De kostenbesluiten zijn verder in strijd met het vertrouwensbeginsel, want zij mocht erop vertrouwen dat zij haar runderen terug zou krijgen, nadat zij daarvoor de kosten had betaald en aan de voorwaarden voor teruggave voldeed. Ook maakt het stellen van voorwaarden voor teruggave en het in rekening brengen van bewaarkosten, terwijl er al van strafrechtelijk beslag sprake was, de besluitvorming onzorgvuldig is en de motivering ondeugdelijk.
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat op basis van de rapporten van bevindingen en de voorgeschiedenis van de dierhouder terecht spoedbestuursdwang zonder voorafgaande last is toegepast. Omdat de situatie ernstig was en vroeg om direct ingrijpen, was het volgens de minister noodzakelijk om meteen maatregelen te treffen.
4.2
Hierbij weegt de minister mee dat de dierhouder in het verleden aanwijzingen over huisvesting en diergeneeskundige adviezen niet heeft opgevolgd. Daarnaast beschikt de dierhouder volgens de toezichthouders kennelijk niet over de kennis en/of benodigde vaardigheden om goed voor haar dieren te zorgen. Het meteen elders onderbrengen van de runderen was dan ook noodzakelijk uit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid. De kosten zijn terecht bij de dierhouder in rekening gebracht.
Oordeel van het College
Waartegen is het beroep gericht?
5.1
Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het bestreden besluit II mede betrekking op het herzieningsbesluit. Omdat het herzieningsbesluit het bestreden besluit II vervangt, en de dierhouder geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit II, zal het College het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaren. Het College zal hierna het beroep tegen het herzieningsbesluit beoordelen.
Is er sprake van een overtreding?
5.2
De minister is op grond van artikel 8.5 van de Wet dieren bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in die wet. Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met de artikelen 1.6, derde lid, 1.7, aanhef en onder c, d, e en f, 2.4, vijfde lid en 1.8, tweede lid, van het Besluit. Het College overweegt hiertoe als volgt.
5.3
Volgens de minister beging de dierhouder op 13 januari 2022 ten aanzien van de Schotse hooglanders de volgende overtredingen:
  • De runderen beschikten niet over een schone, droge en comfortabele ligplaats en een hygiënische huisvesting (artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit);
  • De runderen kregen geen toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer toegediend op een wijze die paste bij het ontwikkelingsstadium van de dieren (artikel 1.7, aanhef en onder e, van het Besluit);
  • De runderen hadden geen toegang tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of konden op een andere wijze aan hun behoefte aan water voldoen (artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Besluit);
  • De runderen hadden onvoldoende bescherming tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s (artikel 1.6, lid 3, van het Besluit);
  • De behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin de runderen verbleven en inrichtingen voor de beschutting voor de runderen waren niet op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat geen letsel of pijn werd veroorzaakt en dat het geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan de runderen zich konden verwonden (artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit);
  • de dieren die ziek of gewond leken, zijn niet onmiddellijk verzorgd (artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit);
  • de dierenarts is niet tijdig geraadpleegd toen bleek dat er geen verbetering was in de toestand van een ziek of gewond dier (artikel 2.4, lid 5, van het Besluit).
5.4
Volgens de minister beging de dierhouder op 25 januari 2022 de volgende overtredingen:
  • de paarden en pony’s beschikten niet over een schone, droge en comfortabele ligplaats en een hygiënische huisvesting (artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit);
  • de paarden die ziek of gewond leken zijn niet onmiddellijk verzorgd (artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit);
  • De hangbuikzwijnen is onvoldoende bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s (artikel 1.6, lid 3, van het Besluit).
5.5
De dierhouder betwist niet de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder en de toezichthoudend dierenarts, zoals beschreven in hun rapporten en veterinaire verklaringen. Die bevindingen maken naar het oordeel van het College zonneklaar dat de dierhouder de onder 5.3 en 5.4 genoemde overtredingen heeft begaan.
Tijdig dierenarts geraadpleegd?
6 De stelling van de dierhouder dat de runderen de dag voor 13 januari 2022 geen ziekteverschijnselen vertoonden, acht het College niet aannemelijk, nu de toezichthouder en dierenarts die dag meerdere kadavers aantroffen die minimaal een week in staat van ontbinding verkeerden. De beroepsgrond slaagt niet.
Tijdig zorg ingeschakeld voor de paarden?
7 Het College stelt vast dat twee paarden hoefproblemen hadden hetgeen de dierhouder niet betwist. De dierhouder bevestigt dat zij hiervoor geen dierenarts had ingeschakeld. Zij zegt hiervoor wel tijdig een hoefsmid te hebben ingeschakeld en dat het (angstige) karakter van de paarden de behandeling vertraagden. Voor de inschakeling van een hoefsmid heeft de dierhouder echter geen bewijs geleverd. Evenmin heeft zij bewijs bijgebracht dat de behandeling door het angstige karakter van de paarden op 25 januari 2022 nog niet had kunnen plaats vinden. Dat had wel op haar weg gelegen. Het College gaat daarom aan deze stelling voorbij en gaat er daarom vanuit dat de dierhouder artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit heeft overtreden.
Gezondheidsrisico’s voor hangbuikzwijnen?
8 De hangbuikzwijnen van de dierhouder hadden alleen toegang tot drinkwater onder omstandigheden die een reëel risico op verwonding of verdrinking opleveren en waren bovendien zonder enige bescherming aan de weersomstandigheden overgeleverd. De dierhouder handelde daarmee in strijd is met artikel 1.6, derde lid, van het Besluit.
Is er terecht spoedbestuursdwang toegepast?
9.1
Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan de minister in (zeer) spoedeisende gevallen bestuursdwang toepassen zonder voorafgaande last of zelfs zonder voorafgaand besluit en moet de minister zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend maken.
9.2
Volgens artikel 5:29, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan.
10.1
Nadat de dierhouder op 13 januari 2022 was geconfronteerd met de toestand van de drie magere en futloze runderen en was gevraagd naar de gegevens van haar dierenarts antwoordde zij: “Dat weten jullie zelf wel”. De dierhouder heeft dus de gelegenheid gekregen haar eigen dierenarts in te schakelen, maar heeft die kans afgeslagen. Het is gerechtvaardigd dat de toezichthouders de dierhouder geen verdere gelegenheid meer hebben gegeven om zelf in actie te komen, gelet op de toestand van de runderen en de spoedeisendheid van de situatie. De dieren hadden immers onmiddellijk diergeneeskundige zorg nodig.
10.2
Het toezichtrapport maakt aannemelijk dat het niet mogelijk was om ter plaatse tot een verbetering van de situatie te komen. Het College let daarbij ook op de eerdere ervaringen met de dierhouder bij overtredingen, zie de uitspraak van het College van 6 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:589). Het geneeskundige onderzoek van de alpaca’s, het doden van drie runderen en het terstond meevoeren en onderbrengen van de overige zeven runderen was naar het oordeel van het College vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid terecht.
10.3
De op 25 januari 2022 bij de controle aangetroffen situatie, het verscherpt toezicht waar de dierhouder onder stond in verband met eerdere overtredingen en het feit dat op
21 januari 2022 al een last onder bestuursdwang was opgelegd vanwege de situatie van de paarden en de handbuikzwijnen, maken aannemelijk dat het niet mogelijk was om ter plaatse de situatie op een dierwaardige manier te verbeteren. Het terstond meevoeren en onderbrengen van de paarden en hangbuikzwijnen was vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid noodzakelijk.
Misbruik van bevoegdheid?
11.1
Anders dan de dierhouder aanvoert, heeft de minister naar het oordeel van het College geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden.
11.2
Op 24 januari 2022 heeft de minister besloten onder voorwaarden de runderen terug te geven. De dierhouder heeft aan die voorwaarden (waaronder het betalen van de kosten) voldaan. Vervolgens is de feitelijke overgave van de dieren doorkruist door een strafvorderlijk beslag van de dieren op 8 februari 2022. Dat strafvorderlijk beslag is (kort gezegd) de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en niet van de minister. De minister kan wat dat beslag betreft geen misbruik maken van een bevoegdheid, hem komt die bevoegdheid immers niet toe. De enkele omstandigheid dat het Openbaar Minister dat beslag heeft gelegd, is onvoldoende om, zoals de dierhouder klaarblijkelijk meent, aan te nemen dat de minister en het Openbaar Ministerie in het gebruik van hun bevoegdheden hebben samengespannen. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Kostenbesluiten
12.1
Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het kostenbesluit, nu de dierhouder dit besluit betwist.
12.2
Het College is van oordeel dat er door de minister terecht spoedbestuursdwang is toegepast en daarmee staat vast dat het onderzoeken van de alpaca’s, het euthanaseren van drie runderen, het in bewaring nemen van de overige zeven runderen, vijf paarden en twee hangbuikzwijnen van de dierhouder rechtmatig is. Naar het oordeel van het College is dan ook bij de kostenbesluiten geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel en zijn deze zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd. Dit betekent dat de minister de daarmee gemoeide kosten ingevolge van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb terecht bij de dierhouder in rekening heeft gebracht.
De redelijke termijn
13.1
In deze zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn maximaal twee jaar (zes maanden voor het bezwaar en anderhalf jaar voor het beroep) bedraagt. Factoren die de overschrijding van deze termijnen kunnen rechtvaardigen, doen zich hier niet voor. Uitgangspunt voor vergoeding van immateriële schade is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De te beoordelen periode begint op de dag waarop de minister het bezwaarschrift ontvangt en loopt door tot de datum van deze uitspraak.
13.2
In dit geval is sprake van twee zaken van één belanghebbende die betrekking hebben op het toepassen van spoedbestuursdwang. Deze zaken zijn in bezwaar en beroep tegelijk behandeld. Daarom hanteert het College in de twee zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar overschrijding.
13.3
De minister heeft het eerste bezwaarschrift van de dierhouder op 4 maart 2022 ontvangen en hij heeft op 17 juni 2022 (dus binnen zes maanden) op dat bezwaarschrift beslist. Met de uitspraak van vandaag is de procedure geëindigd en is de redelijke termijn overschreden met bijna zeven maanden. Dit betekent dat de dierhouder recht heeft op
€ 1.000,- schadevergoeding. De behandeling van de beroepen heeft meer dan anderhalf jaar geduurd en de overschrijding van de redelijke termijn is volledig aan het College toe te rekenen.
13.4
Daarin ziet het College aanleiding de Staat te veroordelen in de kosten van de dierhouder in verband met het verzoek om schadevergoeding, die het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 437,50 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/1356 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/1417, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/1417, voor zover gericht tegen het herzieningsbesluit, ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de kostenbesluiten ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van een immateriële schadevergoeding van
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van de dierhouder tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. M.C. Stoové en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. B.W.N. van den Oever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
R.C. Stam w.g. B.W.N. van den Oever

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
3. Tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
4. De kosten van voorbereiding van bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is toegepast.
5. Tot de kosten van bestuursdwang behoren tevens de kosten van vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
6. Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast binnen vijf jaar nadat de bestuursdwang is toegepast.
Artikel 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
2. Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
5. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, kan het bestuursorgaan de teruggave opschorten totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Wet Dieren
Artikel 2.1
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen te bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
(…)
Artikel 2.2
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
(…)
Artikel 8.5
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Besluit houders van dieren
Artikel 1.6 Houden van dieren
(…)
3. Een dier wordt, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.
Artikel 1.7 Verzorging van dieren
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
(…)
c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;
d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;
e. een voor dat dier toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer krijgt toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier;
f. toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen;
(…).
Artikel 1.8. Behuizing
(…)
2. Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksel waaraan het dier zich kan verworden.
Artikel 2.4. Verzorging van productiedieren
(…)
5. Wanneer de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.