In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante, die runderen (Schotse hooglanders) houdt, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de toepassing van spoedbestuursdwang door de minister, die op 25 februari 2020 besloot om de runderen bij te voeren en op 19 februari 2020 twaalf van deze dieren mee te voeren. De appellante betwistte de overtredingen van de Wet dieren en stelde dat zij de dieren wel degelijk bijvoerde. Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de appellante artikel 1.7 van het Besluit houders van dieren had overtreden, omdat de dieren onvoldoende voer hadden en in slechte conditie verkeerden. De appellante had meerdere keren de kans gekregen om de situatie te verbeteren, maar had hier niet aan voldaan. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister de spoedbestuursdwang terecht had toegepast. Daarnaast werd de appellante schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, vastgesteld op € 1.000,-. De proceskosten voor de appellante werden ook vergoed, tot een bedrag van € 379,50.