ECLI:NL:CBB:2024:65
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2022
In deze zaak heeft de onderneming, [naam 1] B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat inzake de hoogte van de TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2022. De minister had op 4 maart 2022 een subsidie van € 118.698,- verleend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), waarbij de onderneming het tweede kwartaal van 2019 als referentieperiode had opgegeven. De onderneming betoogde dat de minister ten onrechte niet het derde kwartaal van 2019 als referentieperiode had gekozen, omdat zij pas op 1 april 2019 met haar activiteiten was begonnen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de argumenten van de onderneming niet gevolgd. Het College oordeelde dat de inschrijfdatum in het handelsregister bepalend is voor de referentieperiode en dat de aanpassing van de inschrijving van 'oprichting' naar 'exploitatie' per 1 april 2019 de inschrijfdatum niet verandert. De minister heeft de TVL op de juiste wijze toegepast, en de omstandigheden die de onderneming aanvoert, zijn geen bijzondere redenen om van de inschrijfdatum af te wijken.
De uitspraak van het College is gedaan op 6 februari 2024, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de zaak is behandeld door mr. C.T. Aalbers, met mr. L. van Loon als griffier.