ECLI:NL:CBB:2024:647

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
22/2045
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor onvoldoende reiniging van slachtapparatuur en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 5.000,- was opgelegd vanwege onvoldoende reiniging van slachtapparatuur. De rechtbank had de boete voor een van de twee beboetbare feiten verlaagd naar € 2.500,-, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) heeft de boete in hoger beroep gematigd tot € 2.125,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De zaak begon met een controle door de NVWA op 11 december 2018, waaruit bleek dat er werd geslacht met onvoldoende gereinigde apparatuur. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur legde daarop een boete op, die door de rechtbank deels werd vernietigd. Het CBB oordeelde dat de minister niet hoeft aan te tonen dat er daadwerkelijk verontreiniging heeft plaatsgevonden, maar dat het voldoende is dat de apparatuur niet goed was schoongemaakt. Het College bevestigde de overtredingen en matigde de boete, waarbij het ook de proceskosten en het griffierecht ten laste van de Staat der Nederlanden stelde.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/2045
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] te [woonplaats] ( [naam 1] ),

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2022, kenmerk ROT 21/1179, in het geding tussen
[naam 1]
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
(gemachtigde: mr. M. Kool).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 31 augustus 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:7242).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De zitting was op 4 september 2024. Aan de zitting heeft voor [naam 1] deelgenomen:
mr. F.Th.M. Peters. Namens de minister hebben deelgenomen mr. M. Kool en [naam 2] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 11 december 2018 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een controle verricht bij [naam 1] . De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 13 december 2018. Het rapport van bevindingen vermeldt dat door toezichthouders is geconstateerd dat er werd begonnen met slachten terwijl diverse uitrustingsstukken en apparatuur onvoldoende waren gereinigd.
1.3
De minister heeft aan [naam 1] een boete van € 5.000,- opgelegd vanwege twee beboetbare feiten. Volgens de minister waren artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen niet afdoende schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk V, punt 1 onder a, van de Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004). Dit is beboetbaar feit 1. Daarnaast was de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon. Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk I, punt 1, van Verordening 852/2004. Dit is beboetbaar feit 2.
1.4
Met het besluit van 21 januari 2021, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister de bezwaren van [naam 1] ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard, het boetebesluit herroepen voor zover dat ziet op beboetbaar feit 2 en de beslissing op bezwaar vernietigd voor zover dat ziet op beboetbaar feit 2. De rechtbank heeft boete voor beboetbaar feit 1 in stand gelaten en vastgesteld op € 2.500,-.
2.2
[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van partijen
3.1
[naam 1] voert aan dat geen sprake is van een overtreding. De verontreiniging zat op plekken die niet met vlees in aanraking kunnen komen. Er waren ook nog voldoende mogelijkheden om in te grijpen en om apparatuur te ontsmetten of te reinigen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat zodra het slachtproces is aangevangen het vlees met de apparatuur in aanraking kan komen. Na het opstarten van het slachtproces kan het nog 25 tot 40 minuten duren voordat een karkas de werkplekken van de schone hal medewerkers bereikt. Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit de protocollen niet volgt dat een controle door medewerkers voorafgaande aan de eigen werkzaamheden met dezelfde standaard wordt uitgevoerd als de schoonmaakcontrole door de chef.
3.2
De minister stelt zich op het standpunt dat niet aangetoond hoeft te worden dat het vlees in aanraking is gekomen met verontreinigde uitrustingsstukken voordat sprake is van een overtreding. Het is voldoende dat aangetoond wordt dat de artikelen niet (goed) zijn schoongemaakt en dat deze artikelen, gelet op het werkproces in aanraking (zullen) komen met voedsel. De tijdsperiode voor het karkas de werkplekken bereikt is niet bedoeld is om alsnog de werkplek schoon te maken. Voor aanvang van het slachten dient alles schoon te zijn.
Beoordeling door het College
4 Het College onderschrijft het oordeel van de rechtbank omtrent de vaststelling van de overtredingen. Zoals het College eerder heeft overwogen (uitspraak van het College van 2 juni 2020, ECLI:NL:CBB:2020:371) dient punt 1, aanhef en onder a, van hoofdstuk V van bijlage II van Verordening nr. 852/2004 aldus te worden gelezen dat het gaat om artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur waarvan aannemelijk is dat die met voedsel in aanraking zullen komen. Het uitgangspunt is immers dat elk gevaar van verontreiniging dient te worden vermeden. De minister hoeft niet te bewijzen dat de betreffende door de toezichthouder geconstateerde niet-schone artikelen, uitrustingsstukken of apparatuur daadwerkelijk met voedsel in aanraking zijn geweest, dan wel op het moment van de constatering met voedsel in aanraking kwamen. Om een overtreding van voornoemd voorschrift bewezen te achten is het voldoende dat uit het rapport van bevindingen blijkt dat de betreffende artikelen niet (goed) zijn schoongemaakt en deze artikelen, gelet op het werkproces, in aanraking (zullen) komen met voedsel. Het standpunt dat de verontreiniging alleen zat op plekken die tijdens het slachtproces nooit met vlees in aanraking zouden kunnen komen, is door verweerder voldoende weerlegd. Uit de rapporten van bevindingen blijkt dat op diverse plekken (de gecombineerde bloedgoot, de sterilisator op het staartenbordes, de administratieklapper op het opknapbordes, de snijplaat, de glijgoot, de darmemmers, de sterilisator voor het ontsmetten van het hakmes en de messcheden) is geconstateerd dat sprake was van vervuiling terwijl het slachtproces al was begonnen. [naam 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat desondanks geen gevaar voor verontreiniging aanwezig was. Dat het volgens [naam 1] nog 25 tot 40 minuten kan duren voordat een karkas de werkplekken van de schone hal medewerkers bereikt en dat niet kan worden uitgesloten dat tijdens het werkproces artikelen nog worden gereinigd of vervuilde artikelen worden vervangen, maakt niet dat de overtreding te vroeg is vastgesteld.
5 De wetgever acht hier een boete van € 2.500 per overtreding evenredig. De door [naam 1] naar voren gebrachte omstandigheden zijn naar het oordeel van het College geen omstandigheden om die boete te matigen of te schrappen. Al met al is het College van oordeel dat de opgelegde boete passend en geboden is.
6.1
[naam 1] heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het College overweegt hierover het volgende.
6.2
In bestraffende zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar. Er kunnen factoren zijn die onder omstandigheden aanleiding kunnen zijn om een overschrijding van deze behandelingstermijn gerechtvaardigd te achten. Daarvan is in dit geval geen sprake. Voor de toerekening van de schadevergoeding mag de bestuurlijke fase ten hoogste een jaar duren, de behandeling van het beroep ten hoogste een jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar.
6.3
De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. In deze zaken is de redelijke termijn aangevangen op 9 augustus 2019, de dag waarop de minister [naam 1] een voornemen tot boeteoplegging heeft toegezonden. Dit betekent dat op het moment van het doen van deze uitspraak, de redelijke termijn van vier jaar is overschreden met ruim 13 maanden.
Volgens vaste rechtspraak wordt bij overschrijding van de redelijke termijn de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar. Het College ziet daarom aanleiding de boete te matigen met 15% tot een bedrag van € 2.125,-.
7 De aangevallen uitspraak moet in verband met de hiervoor bedoelde overschrijding van de redelijke termijn worden vernietigd voor zover de hoogte van de boete hoger is vastgesteld dan € 2.125,-. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
8 Nu de overschrijding van de redelijke termijn is veroorzaakt door de duur van de behandeling bij de rechter, zal de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) worden veroordeeld in de door [naam 1] in hoger beroep hiervoor gemaakte proceskosten. Het College stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 437,50 (één punt voor indienen van het verzoek ter zitting bij het College, met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 875,-).
9 Het College zal de minister opdragen het griffierecht in hoger beroep (€ 548,-) te vergoeden aan [naam 1] .

Beslissing

Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de boete is vastgesteld op € 2.500,-;
  • stelt de boete vast op € 2.125,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bevestigt de uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 437,50,-;
  • draagt de minister op het griffierecht van € 548,- aan [naam 1] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. E. van Kampen

Bijlage

Verordening 852/2004
Artikel 4
2. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II, alsmede aan alle specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. …/2004*.
Bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onder a
Alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen moeten afdoende worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46
(…)
2. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Wet dieren
Artikel 6.2
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Regeling dierlijke producten
Artikel 2.4, eerste lid aanhef en onder c
Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn de artikelen 3 en 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, 6, tweede lid, laatste alinea, en derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004;
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage
Artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op de artikelen 3, 4, eerste tot en met derde lid, 5, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, onderdelen a en b, en artikel 6, derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004, categorie 3.