ECLI:NL:RBROT:2022:7242

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/1179
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een slachterij wegens onvoldoende schoonmaak van artikelen en uitrustingsstukken

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, een slachterij, tegen een boete van € 5.000,- die haar was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en de Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne. De boete was gebaseerd op bevindingen van een toezichthouder van de NVWA, die op 11 december 2018 constateerde dat artikelen en uitrustingsstukken in de slachterij niet afdoende waren schoongemaakt voordat het slachtproces begon. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar verweerder handhaafde deze in een besluit van 21 januari 2021. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, evenals een toezichthoudend dierenarts van de NVWA.

De rechtbank oordeelt dat de boete voor beboetbaar feit 2, namelijk dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was, niet in stand kan blijven. Dit omdat in het rapport van bevindingen onvoldoende is gemotiveerd dat de bedrijfsruimte op zichzelf niet schoon was. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op beboetbaar feit 2. De rechtbank bevestigt echter de boete voor beboetbaar feit 1, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de artikelen en uitrustingsstukken voor aanvang van het slachtproces schoon waren. De rechtbank stelt de boete vast op € 2.500,- en bepaalt dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 5.000,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 18 oktober 2019 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 januari 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft ook schriftelijke gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam] , toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 13 december 2018 op ambtsbelofte is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 11 december 2018 omstreeks 6.00 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam] , functie: chef slachthal.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij vóór aanvang van de werkzaamheden in de slachterij, zowel in het vuile als schone gedeelte, om te controleren of de schoonmaakwerkzaamheden op voldoende dan wel onvoldoende wijze waren uitgevoerd. De eigen schoonmaakcontrole door de chef van de slachthal had reeds plaatsgevonden omdat hij de productie in de vuile slachthal reeds had opgestart. Ik zag dat er werd begonnen met slachten terwijl artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur onvoldoende waren gereinigd.
Ik zag om 6.00 uur in de vuile slachthal dat de gecombineerde bloedgoot, met bestemming humaan en bestemming cat. 3, aan de binnenzijde bevuild waren met oude bloedresten (zie fotobijlage, foto 1 en 2). Ik zag dat de sterilisator, bedoelt om het steekmes te ontsmetten, aan de binnen- en buitenzijde bevuild was met oude vastgekoekte bloedresten (zie fotobijlage foto 3).
Ik zag om 6.15 uur in de schone slachthal dat de binnenzijde van de sterilisator op het staartenbordes bevuild was met oude vleesresten (zie fotobijlage foto 4). Ik zag dat de emmertjes met daarin groene vlaggetjes welke gebruikt worden voor het markeren van de karkassen, bevuild waren met oude vlees- en vetresten (zie fotobijlage, foto 5 en 6). Deze vlaggetjes gaan rechtstreeks in het vlees tijdens de productie. Ik zag dat de emmertjes en de vlaggetjes bevuild waren met oude vlees- en vetresten.
Ik zag op het in -line opknapbordes dat de aluminium administratieklapper aan de binnen- en buitenzijde bevuild was met oude vlees- en vetresten (zie fotobijlage foto 7). Ik zag ter hoogte van het nierenbordes een tafel met een blauwe snijplaat. Deze snijplaat, waarop nieren voor humane consumptie werden verwerkt, was bevuild met oude bloedresten (zie fotobijlage foto 8).
Ik zag om 6.20 uur in de organenruimte dat de glijgoot, bestemd voor organen met bestemming humaan, bevuild was met oude bloedresten en eiwitaanslag (zie fotobijlage, foto 9 en 10).
Ik zag om 6.30 uur op het achterste opknapbordes, dat de witte darmemmers aan de binnen- en buitenzijde bevuild waren met oude vlees- en vetresten. Deze emmers zijn vleescontactpunten (zie fotobijlage foto 11). Ik zag dat de sterilisator, bestemd voor het ontsmetten van het hakmes, aan de binnenzijde bevuild was met oude vlees- en vetresten (zie fotobijlage foto 12). Op dat moment was het slachten van de varkens in de vuile afdeling reeds begonnen.
Ik zag om 6.50 uur op het in -line opknapbordes dat de uitneembare plastic messcheden, die op dat moment al reeds in gebruik waren genomen, aan de binnenzijde bevuild waren met oude vlees- en vetresten. Deze messcheden waren ernstig verkleurd en er zaten diepe groeven in (zie fotobijlage, foto 13 en 14).
Ik zag dat artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
[…]
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was.
[…]
Ik bracht [naam] , als medewerker kwaliteitsdienst van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder in het boetebesluit vastgesteld dat eiseres de volgende twee beboetbare feit heeft gepleegd.
3.1.
Beboetbaar feit 1: Artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen waren niet afdoende schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk V, punt 1 onder a, van de Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004).
3.2.
Beboetbaar feit 2: De bedrijfsruimte voor levensmiddelen was niet schoon.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk I, punt 1, van Verordening 852/2004.
3.3.
Verweerder heeft eiseres voor beide overtredingen een boete opgelegd van in totaal € 5.000,-, de som van de standaardboetebedragen die voor beide overtredingen gelden op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat de boete opgelegd voor beboetbaar feit 2 niet in stand kan blijven, omdat in het rapport van bevindingen onvoldoende is gemotiveerd dat de bedrijfsruimte op zichzelf niet schoon was. De boete voor beboetbaar feit 2 vervalt dus en reeds daarom is het beroep gegrond.
5. Hierna beoordeelt de rechtbank eerst of verweerder wel terecht aan eiseres een boete voor beboetbaar feit 1 heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. Eiseres voert over beboetbaar feit 1 aan dat er prematuur is ingegrepen door de toezichthouder. De productie start formeel met het verdoven van het eerste varken maar het duurt dan nog ongeveer 30 minuten voordat de eerste varkens in de schone hal binnen komen. Daar zijn legio werkplekken en medewerkers moeten bij aanvang van hun werkzaamheden controleren of de eigen werkplek schoon is. Eiseres verwijst daarbij naar haar protocollen “Hygiënisch werken slachthal” en “Reiniging & Desinfectie”. Bovendien worden gedurende het gehele slachtproces, vaak na iedere handeling, de uitrustingsstukken gereinigd en gedesinfecteerd. Er is ook een permanente poetsploeg die tussentijds reinigt.
Er staat nergens in de verordening dat het schoonmaken moet gebeuren voordat het slachten is aangevangen. Er staat alleen dat het moet voordat de artikelen in aanraking komen met voedsel. Daarbij staat in de verordening niet dat het gaat om uitrustingsstukken die met vlees in aanraking
kunnenkomen, aldus eiseres.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Uit het rapport van bevindingen volgt dat ten tijde van de constateringen de schoonmaakcontrole door eiseres al was uitgevoerd en dat de productie in de vuile hal al was opgestart. Eiseres betwist dit ook niet. Evenmin is in geschil dat alle plekken waarop de toezichthouder vervuiling heeft geconstateerd vallen onder artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur.
6.2.
In punt 1, aanhef en onder a, van Hoofdstuk V van Bijlage II van Verordening 852/2004 staat:
1. Alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen moeten:
a) afdoende worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft geoordeeld in ECLI:NL:CBB:2020:371 moet dit voorschrift zo worden gelezen dat het gaat om artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur waarvan aannemelijk is dat die met voedsel in aanraking zullen komen. Het uitgangspunt is immers dat elk gevaar van verontreiniging dient te worden vermeden. Verweerder hoeft volgens het CBb niet te bewijzen dat de door de toezichthouder geconstateerde niet-schone artikelen, uitrustingsstukken of apparatuur daadwerkelijk met voedsel in aanraking zijn geweest, dan wel op het moment van de constatering met voedsel in aanraking kwamen. Om een overtreding van voornoemd voorschrift bewezen te achten is het voldoende dat uit het rapport van bevindingen blijkt dat de betreffende artikelen niet (goed) zijn schoongemaakt en deze artikelen, gelet op het werkproces van eiseres, in aanraking (zullen) komen met voedsel. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat desondanks geen gevaar voor verontreiniging aanwezig was.
6.3.
De rechtbank is het eens met de uitleg die verweerder aan die bepaling geeft: de apparatuur moet vóór aanvang van het slachtproces zijn schoongemaakt. Immers zodra het slachtproces is aangevangen kan het vlees met die apparatuur in aanraking komen.
In dit geval had eiseres al een eigen schoonmaakcontrole uitgevoerd en was het slachtproces al opgestart op het moment dat de toezichthouder de vervuiling constateerde. De toezichthouder mocht er op dat moment van uitgaan dat alle geplande schoonmaakwerkzaamheden waren afgerond en door eiseres zelf waren gecontroleerd.
Dit zijn de schoonmaakwerkzaamheden en controles die ook in de eigen HACCP-procedures van eiseres zijn beschreven. Zo staat in het door eiseres overgelegde protocol “Reiniging & Desinfectie” op pagina 1 dat de chefs van de afdelingen verantwoordelijk zijn voor het (schoon) opstarten van de productie, na de door hun uitgevoerde controle en goedkeuring van de reiniging en dat bij het niet voldoen van objecten die direct in aanraking komen met vlees, er alsnog dient te worden gereinigd en gedesinfecteerd. Daarnaast staat op pagina 3 dat als er punten zijn die onvoldoende gereinigd zijn, de leidinggevende ervoor dient te zorgen dat de directe vlees contactplaatsen gereinigd worden voordat de productie wordt gestart. Ook in de werkprocedures van eiseres wordt er dus van uitgegaan dat objecten vóór de start van de productie zijn gereinigd.
6.4.
Weliswaar wijst eiseres op de mogelijkheid dat medewerkers vlak voor aanvang de eigen werkplek ook op vervuiling controleren en zo nodig (alsnog) reinigen, maar dat maakt niet dat de toezichthouder in dit geval prematuur heeft ingegrepen. In het protocol “Hygiënisch werken slachthal” staat op pagina 1 inderdaad de opdracht voor medewerkers om voor aanvang van de werkzaamheden te controleren of de werkplek schoon is en de leidinggevende te waarschuwen als dit niet het geval is. Ook in het protocol “Reinigen & Desinfectie” staat op pagina 2 dat medewerkers verantwoordelijk zijn voor het melden aan de chef of voorman als hun werkplek of de te gebruiken apparatuur of middelen niet of onvoldoende gereinigd zijn. Uit de protocollen volgt echter niet dat een controle door medewerkers voorafgaande aan de eigen werkzaamheden een zelfde standaard uit te voeren procedure is als de schoonmaakcontrole door de chef, die zijn bevindingen ook per onderdeel aftekent op een formulier. Overigens volgt uit de protocollen ook enkel dat medewerkers bij onvoldoende gereinigde artikelen de chef moeten waarschuwen. Daarnaast ziet de algemene schoonmaakcontrole voor aanvang op de gehele afdeling en alles wat zich daarin bevindt, terwijl de opdracht aan de medewerkers om op reiniging te controleren beperkt is tot de specifieke werkplekken. Maar bovenal zou een controle door de toezichthouder op de schoonmaak van artikelen niet meer goed uitvoerbaar zijn als de toezichthouder, nadat de chef de schoonmaak heeft goedgekeurd en het slachtproces is gestart, nog zou moeten wachten en nagaan of medewerkers de eigen werkplek ook op vervuiling hebben gecontroleerd. Er zou dan bij elk klein onderdeel in het (al aangevangen) slachtproces een toezichthouder moeten controleren of de medewerker de eigen werkplek al heeft beoordeeld en op het punt staat een vervuild artikel of uitrustingsstuk te gebruiken. Daarbij heeft eiseres op zitting aangegeven dat een medewerker ongeveer 5 tot 10 minuten voordat hij met de eigen werkzaamheden begint, naar zijn werkplek in het slachtproces gaat. Voor zover dat al voldoende tijd zou geven voor een eigen controle van de werkplek door de medewerker, is het in elk geval voor de toezichthouder vrijwel onmogelijk om binnen die tijdspanne nog de schoonmaak van de werkplek voor aanvang van de werkzaamheden te controleren.
6.5.
Dat ook tijdens het werkproces telkens artikelen worden gereinigd of vervuilde artikelen worden vervangen, maakt het voorgaande ook niet anders. Immers, zodra artikelen en uitrustingsstukken in gebruik zijn is daarop mogelijk nog wel recente verontreiniging binnen het slachtproces zichtbaar, maar oude vervuilingen zullen dan niet (goed) meer zichtbaar zijn. En juist in deze zaak is door de toezichthouder op een groot aantal artikelen en uitrustingsstukken oude vervuiling (zoals vastgekoekte bloedresten en oude vlees- en vetresten) van een vorig slachtproces aangetroffen. Niet aannemelijk is dat die oude vervuiling nog door medewerkers wordt opgemerkt op het moment dat de artikelen en uitrustingsstukken worden gebruikt en vervuild zijn met recente bloed en vleesresten (zoals de bloedgoot, sterilisatoren, glijgoot en darmemmers). Daaraan is dus inherent dat voor aanvang van het slachtproces die artikelen schoon zijn gemaakt en daarop is gecontroleerd. Daarnaast worden in een slachtproces ook artikelen gebruikt die ter plekke nog zouden kunnen worden vervangen door een schoon exemplaar (zoals een krat of mes), maar dan moet de vervuiling wel door de medewerker zijn opgemerkt. Dat de schoonmaak (en controle) afhankelijk wordt gemaakt van het feit of een individuele medewerker die middenin een bepaalde handeling waar een bepaalde tijdsdruk op staat, ziet dat een bepaald artikel of bepaalde apparatuur niet goed is gereinigd, kan niet de bedoeling zijn van punt 1, aanhef en onder a, van Hoofdstuk V van Bijlage II van Verordening 852/2004. Het gaat er daarin juist om dat in het algemeen een afdoende schoonmaak en ontsmetting plaatsvindt en wel zo frequent dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat door handelingen na aanvang van het slachtproces (ook) elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
6.6.
De hier geconstateerde vervuilde artikelen hadden dus voor aanvang van het slachtproces schoon moeten zijn en dat was niet het geval. Daardoor is niet elk gevaar van verontreiniging vermeden. Verweerder heeft dus terecht de overtreding vastgesteld en was bevoegd eiseres voor beboetbaar feit 1 een boete te geven.
7. Eiseres voert aan dat de boete niet proportioneel is en dat er reden is voor matiging. Verweerder heeft geen rekening gehouden met het feit dat de volksgezondheid niet in gevaar is geweest, dat er geen sprake is van onomkeerbare gevolgen van de overtreding, dat eiseres er geen voordeel mee heeft behaald en dat het economisch effect van de boete veel groter is dan het geschonden belang rechtvaardigt. De boete is volgens eiseres niet evenredig.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
In het Specifiek interventiebeleid Vlees is de overtreding van beboetbaar feit 1 aangemerkt als klasse C en op grond van het Algemeen Interventiebeleid wordt dan in dit geval (frequent toezicht) eerst twee keer gewaarschuwd voordat een boete wordt opgelegd. Verweerder heeft bij het verweerschrift twee eerdere waarschuwingen binnen hetzelfde toezichtsdomein overgelegd. Verweerder was dus bevoegd voor deze overtreding een boete op te leggen.
7.2.
Op grond van de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving) wordt voor de overtreding van feit 1 een boete opgelegd van € 2.500,- zoals in dit geval ook is gebeurd. De wetgever heeft al een afweging gemaakt welke boete bij deze overtreding in het algemeen evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 852/2004 gediende doel, bescherming van de volksgezondheid, staat voorop. De rechtbank vindt de boete van € 2.500,- voor feit 1 niet onredelijk of onevenredig. Door de overtreding is een niet gering risico of gevaar voor de volksgezondheid ontstaan. Het slachtproces was gestart terwijl op een veelheid aan artikelen en uitrustingsstukken nog oude bloed-, vlees-, en vetresten aanwezig waren. Al die verontreinigde artikelen op verschillende plekken in het bedrijf zijn bij de schoonmaakcontrole door eiseres zelf niet opgemerkt dan wel niet alsnog gereinigd. Deze vervuilde artikelen en uitrustingsstukken zouden tijdens het slachtproces met vlees in aanraking zijn gekomen. Daardoor zou vlees verontreinigd kunnen raken met bijvoorbeeld bacteriën en zo in de voedselketen terecht komen. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om vanwege een gering risico voor de volksgezondheid de boete te halveren op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving. Ook in de overige door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder terecht geen reden voor matiging van de boete gezien. Voor zover er geen onomkeerbare gevolgen van de overtreding zijn geweest, was dit niet aan eiseres te danken maar aan de toezichthouder die alle oude vuilresten wel op de betreffende artikelen heeft geconstateerd. Daarnaast vindt de rechtbank van belang dat eiseres al eerder is gewaarschuwd voor vervuilde artikelen en uitrustingsstukken en dat het in dit geval om een groot aantal artikelen op verschillende plekken in het bedrijf ging.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres beboetbaar feit 1 heeft begaan en daarvoor terecht de boete heeft opgelegd. Maar beboetbaar feit 2 is ten onrechte vastgesteld en daarvoor moet de boete vervallen.
9. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op beboetbaar feit 2. De boete voor beboetbaar feit 1 blijft in stand en dat betekent dat de rechtbank de boete zelf zal vaststellen op € 2.500,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 januari 2021, voor zover dat ziet op de beboetbaar feit 2;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op beboetbaar feit 2;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • stelt de boete vast op € 2.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.