ECLI:NL:CBB:2024:63
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat wegens te late indiening
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en een onderneming die een subsidieaanvraag had ingediend op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de aanvraag afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend. De onderneming had haar aanvraag voor de periode Q1 van 2022 na de deadline van 31 maart 2022 ingediend, en stelde dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de indieningstermijn gelijk was aan die van eerdere kwartalen. De minister had echter duidelijk gemaakt dat de aanvraag voor Q1 van 2022 uiterlijk op 31 maart 2022 vóór 17.00 uur moest zijn ingediend. De onderneming voerde aan dat de verkorte termijn niet aan haar kon worden tegengeworpen en dat de minister geen belangenafweging had gemaakt, terwijl dit wel vereist was volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. Het College stelde vast dat de onderneming niet binnen de gestelde termijn had ingediend en dat de minister niet verplicht was om de onderneming persoonlijk te informeren over de wijziging van de indieningstermijn. De minister had bovendien geen fout gemaakt door een andere onderneming die te laat was met haar aanvraag, wel in behandeling te nemen, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die dat rechtvaardigden. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de hoorplicht in bezwaar niet was geschonden. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.