ECLI:NL:CBB:2024:583

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
23/362
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister had de aanvraag afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend, wat volgens de TVL-regels een dwingende afwijzingsgrond is. De onderneming had haar aanvraag op 12 april 2022 ingediend, terwijl de deadline op 31 maart 2022 om 17.00 uur was. De onderneming voerde aan dat de termijnoverschrijding niet aan haar was toe te rekenen, omdat de controller die verantwoordelijk was voor de aanvraag ziek was en daardoor de aanvraag niet tijdig kon indienen.

Het College oordeelde dat de onderneming verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om de afwijzing te rechtvaardigen. De minister had duidelijk gecommuniceerd over de aanvraagperiode en de onderneming had geen juridische ondersteuning ingeschakeld, wat haar verantwoordelijkheid vergrootte. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en dat het beroep van de onderneming ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van deadlines in het bestuursrecht en de verantwoordelijkheid van ondernemers om tijdig aanvragen in te dienen, ongeacht de omstandigheden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. S.F. Hu en mr. P. van Veen)

Procesverloop

Met het besluit van 24 mei 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q1 van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 29 december 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 27 juni 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.6.7, eerste lid, van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2022 uiterlijk op 31 maart 2022 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. Wel heeft de minister voor ondernemers, die te laat waren met hun aanvraag, de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, dan werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen. Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag van de onderneming terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
1.2
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door het College
2.1
De onderneming erkent dat zij de aanvraag te laat heeft ingediend. Zij heeft daarvoor de volgende redenen gegeven. De controller die de TVL-aanvragen verzorgde, was in de aanvraagperiode ziek door COVID19. Hij heeft uit plichtsbesef thuis doorgewerkt, waardoor zijn werkzaamheden niet zijn overgedragen. Door vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen heeft de controller over het hoofd gezien dat de aanvraagtermijn voor Q1 van 2022 korter was dan voor de voorgaande subsidieperiodes. De minister heeft ook onvoldoende duidelijk gemaakt dat dat zo was. Zodra de controller begreep dat de aanvraagtermijn was verlopen, heeft hij direct contact opgenomen met de minister en een pro forma aanvraag ingediend.
2.2
De onderneming stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding niet aan haar is toe te rekenen vanwege de geschetste omstandigheden. De onderneming verwijst naar rechtspraak over te laat ingediende bezwaar- of beroepschriften, waaronder de uitspraak van het College van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Volgens haar blijkt uit deze rechtspraak dat een minder strenge benadering moet worden gehanteerd en dat maatwerk moet worden geleverd bij het beantwoorden van de vraag of een termijnoverschrijding toerekenbaar is. Daarbij acht de onderneming van belang dat zij geen werknemers heeft met een juridische achtergrond, dat zij geen adviseur heeft ingeschakeld voor de TVL-aanvraag en dat de rechtszekerheid van derden met een tegengesteld belang niet in het geding is. Het belang van de onderneming is daarentegen groot: zij voldoet aan alle voorwaarden om aanspraak te maken op een subsidie, die volgens haar eigen berekening € 401.473,- zou bedragen. Volgens de onderneming moet de subsidie worden toegekend, eventueel onder aftrek van een doelmatigheidsmarge of een boete.
2.3
Uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNVsubsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
2.4
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag op 12 april 2022, en daarom niet vóór het in de TVL opgenomen eindtijdstip, heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293), onder 6.1 tot en met 6.4. Het College merkt op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
2.5
Het College ziet in alle omstandigheden die de onderneming naar voren heeft gebracht, geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig is. De onderneming is verantwoordelijk voor het doen van een tijdige aanvraag.
De onderneming heeft uitgelegd dat zij een kleine financiële afdeling heeft, waar naast de controller één persoon werkzaam is. Maar het is niet gebleken dat het voor de onderneming onmogelijk was om de TVL-aanvraag voor het einde van de aanvraagtermijn in te dienen, of contact op te nemen met de minister. Het komt voor risico van de onderneming dat zij de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de TVL-subsidies bij één werknemer heeft neergelegd, terwijl bij de onderneming meerdere personen werken, waarvan in ieder geval één op de financiële afdeling. Iemand kan immers ziek worden, zoals hier is gebeurd, of zich vergissen.
2.6
Dat de onderneming ervan uitging dat voor Q1 van 2022 een even lange aanvraagtermijn gold als voor de eerdere openstellingen van de TVL, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246), rustte op de minister niet de verplichting om de onderneming over (wijzingen in) de TVL persoonlijk te informeren. De minister heeft erop gewezen dat de openstelling van de TVL voor Q1 van 2022 duidelijk was vermeld in de TVL en op de website van de RVO. Dat de onderneming mogelijk financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig. Tot slot biedt de wet- en regelgeving geen mogelijkheid voor het toekennen van een subsidie onder aftrek van een door de ondernemer bedoelde marge of boete.
Slotsom
3 Het College is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.
w.g. D. Brugman w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.6.5 (afwijzingsgronden), eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
(…)
Artikel 2.6.7 (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met
31 maart 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.