ECLI:NL:CBB:2024:581
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder besluit van de minister van Economische Zaken. De onderneming, aangeduid als [naam] B.V., had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister had deze aanvraag op 15 maart 2022 afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de vereisten van minimaal € 1.500,- aan vaste lasten en een omzetverlies van ten minste 30%. De onderneming had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 2 januari 2023.
De onderneming heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting van 15 augustus 2024. De minister had de afwijzing van de subsidieaanvraag gebaseerd op de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister, die als startdatum van de bedrijfsactiviteiten werd genomen. De onderneming betoogde dat deze inschrijfdatum niet altijd gelijkgesteld kan worden met de start van de bedrijfsactiviteiten, verwijzend naar een eerdere uitspraak van het College.
Het College oordeelde dat de minister het herzieningsverzoek terecht had afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de herziening rechtvaardigden. Het College bevestigde dat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De minister had geen onredelijke beslissing genomen door het verzoek om herziening af te wijzen, en het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.