ECLI:NL:CBB:2024:577

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/474 en 23/1090
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen staatssteunplafond voor visserij- en aquacultuursector in het kader van COVID-19 subsidies

Op 15 augustus 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken met nummers 23/474 en 23/1090. De zaak betreft een beroep van [naam 1] B.V. tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken over de vaststelling van subsidies op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de eerste en tweede kwartaal van 2021. De minister had een subsidie van € 270.000,- voor Q1 2021 vastgesteld en voor Q2 2021 op € 0,-. De onderneming, die zich bezighoudt met de verwerking van vis, betoogde dat zij niet onder het staatssteunplafond valt, omdat zij zelf geen vis vangt. Het College oordeelde echter dat de minister terecht het staatssteunplafond heeft gehanteerd, aangezien ook ondernemingen die vis verwerken onder de visserij- en aquacultuursector vallen. De onderneming kon niet aantonen dat de uitzondering uit de verordening van toepassing was en het beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel werd afgewezen. De minister had zijn beslissing voldoende gemotiveerd en de beroepen werden ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/474 en 23/1090

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans

Griffier: mr. A.A. Dijk

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (de onderneming), waarvoor aanwezig zijn haar gemachtigde mr. drs. J.P.G. Paffen en [naam 2]
en
de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. P van Veen en mr. A.M.D. Dijkstra

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

De minister heeft in dit geval terecht het staatssteunplafond gehanteerd dat geldt voor ondernemingen actief in de visserij- en aquacultuursector. De onderneming heeft toegelicht dat zij zelf geen vis vangt, maar deze alleen verwerkt (fileren, snijden, wegen, invriezen, verpakken). Het College heeft in zijn uitspraak van 23 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:27) geoordeeld dat ook ondernemingen die (alleen) vis verwerken en afzetten onder de visserij- en aquacultuursector vallen. Dat geldt dus ook voor deze onderneming. Dat de onderneming mogelijk ook nog andere, niet vis gerelateerde, activiteiten onderneemt, doet daar ook niet aan af. De uitzondering uit artikel 1, eerste lid, onder a, van Verordening 717/2014 waar de onderneming zich op beroept, is hier niet van toepassing. Die uitzondering gaat over een ander type subsidies.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Uit de uitspraak van het College van 23 april 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:289) volgt dat een beroep op deze beginselen er niet toe kan leiden dat de onderneming een voordeel verkrijgt dat in strijd is met een duidelijke Unierechtelijke bepaling, in dit geval de bepaling waaruit volgt dat het staatssteunplafond niet mag worden overschreven. Verder is geen sprake van een motiveringsgebrek, omdat de minister duidelijk heeft gemotiveerd dat en waarom het staatsteunplafond voor de onderneming geldt.
De minister mocht daarom gebruik maken van zijn bevoegdheid om de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q1 van 2021 vast te stellen op € 270.000,- en de subsidie voor Q2 van 2021 op € 0,-.
De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk