ECLI:NL:CBB:2024:529

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
22/49
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming na preventieve ruiming van pluimveebedrijf en taxatie van legkippen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pluimveebedrijf en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de tegemoetkoming die de minister had toegekend na de preventieve ruiming van haar pluimvee vanwege de uitbraak van aviaire influenza in mei 2021. De minister had een schadevergoeding van € 302.364,64 vastgesteld, gebaseerd op een hertaxatierapport van deskundigen. De onderneming betwistte de hoogte van deze vergoeding en voerde aan dat de waardetabellen die door de deskundigen waren gebruikt, niet actueel waren en dat er geen rekening was gehouden met gestegen voerprijzen en de waarde van oudere kippen.

Tijdens de zitting op 12 juni 2024 werd het standpunt van de onderneming toegelicht door haar gemachtigden, die stelden dat de deskundigen de waarde van de kippen te laag hadden vastgesteld. De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de deskundigen de meest actuele waardetabellen hadden gebruikt en dat de onderneming geen bewijs had geleverd dat de waarde van de kippen hoger was. Het College oordeelde dat de onderneming geen omstandigheden had aangevoerd die de minister hadden moeten doen besluiten om van de waardebepaling van de deskundigen af te wijken. De deskundigen hadden de taxaties uitgevoerd op basis van de meest recente waardetabellen en de onderneming had geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan te nemen dat deze waardebepalingen onjuist waren.

Het College concludeerde dat de minister terecht was uitgegaan van de waardevaststelling door de deskundigen en dat de tegemoetkoming in de schade op goede gronden was vastgesteld. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak bevestigt de strikte toepassing van de Wet dieren en de rol van deskundigen bij de waardebepaling van dieren in het kader van schadevergoeding.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/49

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. E. Hol en E.S.M. Slot)

Procesverloop

Met het besluit van 30 juli 2021 heeft de minister aan de onderneming een tegemoetkoming in de schade vanwege de preventieve ruiming van het pluimvee van de onderneming toegekend.
Met het besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 12 juni 2024. Daaraan hebben [naam 2] en [naam 3] namens de onderneming, de gemachtigde van de onderneming, en de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2.1
In mei 2021 is vlakbij de pluimveehouderij van de onderneming bij een ander bedrijf ‘aviaire influenza’ (vogelgriep) geconstateerd. Om verdere verspreiding te voorkomen zijn alle kippen van de onderneming geruimd en zijn alle producten en voorwerpen die besmet konden zijn, vernietigd. De minister heeft aan de onderneming een tegemoetkoming in de schade toegekend van € 302.364,64. De hoogte van dat bedrag is gebaseerd op een hertaxatierapport dat op verzoek van de onderneming is opgesteld omdat zij het niet eens was met de bevindingen uit het oorspronkelijke taxatierapport. Het hertaxatierapport is opgesteld door drie deskundigen, aangewezen door de minister.
2.2
De onderneming vindt het toegekende bedrag te laag. In deze zaak moet het College daarom de vraag beantwoorden of de minister op juiste gronden heeft besloten om aan de onderneming een tegemoetkoming van € 302.364,64 toe te kennen.
Standpunt van de onderneming
3.1
De deskundigen hebben de waarde van de kippen en de producten op het bedrijf vastgesteld aan de hand van waardetabellen. Volgens de onderneming waren die tabellen niet actueel. Zo was de tabel op basis waarvan de waarde van de kippen werd bepaald op het moment van taxeren al drie maanden oud. Ook hebben de deskundigen bij hun waardebepaling ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de voerprijs op dat moment was gestegen, waardoor de marktwaarde van de kippen hoger was. De onderneming heeft [naam 3] opdracht gegeven om actuele waardetabellen te maken. Op basis van die tabellen hebben de dieren een waarde van € 355.070,69. Op de zitting heeft [naam 3] toegelicht dat hij 25 jaar als adviseur in de pluimveesector werkt en dat hij deelneemt aan het overleg waaraan ook de personen deelnemen die de waardetabellen vaststellen.
3.2
Volgens de onderneming hebben de deskundigen er verder geen rekening mee gehouden dat haar kippen ouder worden dan de maximale levensduur die in de waardetabellen is opgenomen (80 weken voor bruine leghennen en 90 weken voor witte leghennen). Voor de oudste kippen bevatten de waardetabellen dus geen rubriek, waardoor de waarde van die kippen te laag is vastgesteld. Ook is bij de hertaxatie vastgesteld dat er 50.000 kilogram voer op het bedrijf aanwezig was, terwijl uiteindelijk maar 6.000 kilogram voer vergoed is. De rest van het voer heeft de onderneming moeten afvoeren, omdat het niet meer gebruikt kon worden. Daar zou ook een vergoeding tegenover moeten staan. Hetzelfde geldt voor de kosten van reiniging en desinfectie. Ook die zijn niet door de minister vergoed, terwijl de onderneming die kosten wel heeft gemaakt.
Standpunt van de minister
4.1
De minister voert aan dat de deskundigen gebruikmaken van waardetabellen om op eenduidige en consistente wijze de marktwaarde te bepalen. Bij de hertaxatie hebben de drie deskundigen de meest actuele waardetabellen gebruikt. Zij zijn bevoegd om daarvan af te wijken als zij op basis van hun expertise van mening zijn dat de actuele marktwaarde niet overeenkomt met de waarde in de tabel. Omdat de deskundigen daartoe geen aanleiding hebben gezien en de onderneming ook geen bewijs heeft geleverd dat de waarde van de kippen hoger was, gaat de minister ervan uit dat de juiste waarde is gehanteerd.
4.2
Gestegen voerprijzen hebben volgens de minister geen invloed op de marktwaarde van kippen. Dat de onderneming mogelijk hogere kosten heeft gehad, mag hij niet meenemen in de tegemoetkoming. De Wet dieren schrijft dwingend voor dat alleen de waarde van de dieren zelf als uitgangspunt dient voor de vergoeding. Bij de hertaxatie hebben de drie deskundigen bovendien geen aanleiding gezien om de waarden te corrigeren met de gestelde gestegen voerprijzen. Hetzelfde geldt voor de gehanteerde waarde voor de kippen ouder dan 80 respectievelijk 90 weken. Uit de toelichting bij de tabellen blijkt dat de laatste rubriek gaat over kippen van 80 respectievelijk 90 weken en ouder, zodat de tabellen ook voor oudere kippen een rubriek bevatten.
4.3
De minister kent alleen een vergoeding toe voor producten die als ‘verdacht’ zijn aangemerkt. Van de in totaal 50.000 kilogram aanwezig voer op het bedrijf, is uiteindelijk 6.000 kilogram als verdacht aangemerkt en vernietigd. Dat de onderneming het overige voer niet meer heeft kunnen gebruiken, betekent niet dat de minister van de regels mag afwijken en ook voor het niet verdachte voer een tegemoetkoming mag toekennen. De Wet dieren biedt daarnaast geen grondslag om de reinigings- en desinfectiekosten te vergoeden.
Oordeel van het College
5.1
Sinds april 2021 regelt de Wet dieren de tegemoetkoming in de schade in de situatie dat dieren worden gedood en producten of voorwerpen worden vernietigd in het belang van de bestrijding van dierziekten. Voor die tijd bood artikel 86 van de – inmiddels vervallen – Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) daarvoor de grondslag. Op grond van artikel 9.8, vijfde lid, van de Wet dieren is de minister bevoegd om de tegemoetkoming in de schade vast te stellen, nadat hij daarover is geadviseerd door een door hem aangewezen deskundige. Het is rechtspraak van het College dat de minister bij de bepaling van die tegemoetkoming moet uitgaan van de waardevaststelling door de deskundigen. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal de minister van deze waarde kunnen afwijken. Dat kan het geval zijn als de vaststelling van de waarde op basis van haar inhoud of op basis van de manier waarop zij tot stand is gekomen, zozeer ingaat tegen wat redelijk en billijk is, dat de minister die waardevaststelling in redelijkheid niet aan zijn besluit ten grondslag kan leggen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 20 september 2007, ECLI:NL:CBB:2007:BB5286).
5.2
Bij de taxatie van kippen vormen waardetabellen het uitgangspunt. Volgens de nota van toelichting bij het Besluit diergezondheid (Stb. 2021, 169) is het doel van het gebruik van waardetabellen om te komen tot een eenduidig systeem, waarbij op een gelijke en consistente wijze de marktwaarde van dieren wordt vastgesteld door deskundigen. Voor de meest gangbare categorieën pluimvee worden de waardetabellen ieder kwartaal geactualiseerd. Actualisatie gebeurt ook als er een diergezondheidscrisis uitbreekt. Als de deskundigen op basis van hun expertise van oordeel zijn dat de waarde in de tabellen niet overeenkomt met de actuele marktwaarde van kippen, dan zijn zij bevoegd om van de waardetabellen af te wijken.
5.3
Het College oordeelt dat de onderneming geen omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan de minister had moeten besluiten dat hij de door de deskundigen opgemaakte waardebepaling in redelijkheid niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De deskundigen hebben voor de taxaties gebruikgemaakt van de op dat moment meest recente waardetabellen (23 februari 2021) en hebben geen aanleiding gezien om van die tabellen af te wijken. Daarbij is van belang dat de onderneming tijdens de twee taxaties ook zelf geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd op grond waarvan in haar geval van die waardetabellen had moeten worden afgeweken. De alternatieve waardetabellen die [naam 3] op verzoek van de onderneming – pas na het bestreden besluit – heeft opgesteld, leiden niet tot twijfel aan de juistheid van de waardebepaling van de drie deskundigen. In die tabellen gaat [naam 3] uit van een andere waarde per kip per leeftijdsweek dan in de waardetabellen van 23 februari 2021. Dat [naam 3] de waarde per kip per leeftijdsweek in zijn waardetabellen anders heeft vastgesteld, maakt op zich zelf genomen niet duidelijk dat en waarom de waarde per kip per leeftijdsweek zoals vermeld in de waardetabellen van
23 februari 2021 onjuist is dan wel waarom de deskundigen in het geval van de onderneming in die zin van die waardetabellen van 23 februari 2021 hadden moeten afwijken. Verder volgt het College niet het betoog van de onderneming dat de waardetabellen geen rubriek bevatten voor kippen die ouder worden dan 80 respectievelijk 90 weken. De minister heeft er terecht op gewezen dat uit de toelichting bij de waardetabellen blijkt dat de laatste rubriek ziet op kippen van 80 (respectievelijk 90) weken en ouder. Voor kippen die ouder worden dan 80 of 90 weken bevatten de waardetabellen dus wel degelijk een rubriek. De minister is daarom terecht uitgegaan van de, aan de hand van de waardetabellen verrichte, taxatie van de drie deskundigen.
5.4
Dat de onderneming 44.000 kilogram voer niet meer heeft kunnen gebruiken, leidt niet tot het oordeel dat de minister ook daarvoor een tegemoetkoming in de schade moest toekennen. Hetzelfde geldt voor de niet vergoede kosten voor reiniging en desinfectie. Uit de uitspraak van het College van 10 februari 2005 (ECLI:NL:CBB:2005:AS7073) volgt dat het oude artikel 86 van de Gwd een beperkte mogelijkheid bood voor toekenning van een tegemoetkoming. Die beperking zag enerzijds op het gelimiteerde aantal situaties waarin een tegemoetkoming werd toegekend en anderzijds op de limitatief opgesomde schadeposten die voor een tegemoetkoming in aanmerking kwamen. De nieuwe regeling in de Wet dieren bevat in de artikelen 9.6 en 9.8 die beperkingen nog steeds. De minister kent alleen een tegemoetkoming toe als dieren worden gedood, of producten of voorwerpen worden vernietigd. De tegemoetkoming ziet bovendien alleen op die gedode dieren of vernietigde voorwerpen of producten.
5.5
Dit betekent dat de 44.000 kilogram voer niet voor toekenning van een tegemoetkoming in aanmerking komt. De getroffen maatregelen hadden alleen betrekking op het voer dat in het voedersysteem aanwezig was. Dat voer is in het kader van de maatregelen op grond van de Wet dieren vernietigd en komt daarom voor een tegemoetkoming in aanmerking. Het overige voer was niet verdacht en is daarom niet in het kader van de maatregelen op grond van de Wet dieren vernietigd. De Wet dieren biedt de minister in dat geval niet de mogelijkheid om een tegemoetkoming in de schade toe te kennen. Voor de vergoeding van de reinigings- en desinfectiekosten bevat artikel 9.6, eerste lid, van de Wet dieren evenmin een grondslag.
5.6
De minister is terecht uitgegaan van de waardevaststelling van de deskundigen, en heeft de tegemoetkoming in de schade op goede gronden vastgesteld op € 302.364,64.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H.S.J. Albers en
mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
w.g. A. Venekamp w.g. T.D. Geldof

Bijlage

Wet dieren
Artikel 9.6, eerste lid, aanhef en onder a en b
1. Uit het Diergezondheidsfonds wordt door Onze Minister aan de houder een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd, indien:
a. dieren worden gedood, of
b. producten of voorwerpen onschadelijk worden gemaakt of worden vernietigd.
Artikel 9.8, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, derde en vijfde lid
1. De tegemoetkoming in de schade bedraagt:
a. voor verdachte dieren: de waarde in gezonde toestand;
b. voor zieke of dode dieren: het bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de waarde in gezonde toestand;
c. voor producten: de marktwaarde, en
d. voor voorwerpen: de vervangingswaarde.
3. Voordat dieren worden gedood of producten of voorwerpen onschadelijk worden gemaakt of vernietigd, wordt de waarde daarvan vastgesteld.
5. Onze Minister stelt, op basis van een advies over de waarde opgesteld door een door hem aangewezen deskundige, de tegemoetkoming in de schade vast.