5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft zich in bezwaar en thans in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder hem ten onrechte geen vergoeding, althans een tegemoetkoming, heeft toegekend voor een aantal schadeposten die volgens hem het gevolg zijn geweest van de preventieve ruiming van zijn bedrijf in het kader van de bestrijding van Aviaire Influenza. Het betreft hier de waarde van het – vernietigde – in silo’s opgeslagen voer, alsmede de kosten van afvoer en vernietiging daarvan, de kosten van de gedwongen opslag van mest en de door hem gederfde inkomsten in de periode van gedwongen sluiting van zijn bedrijf.
5.2 Voor zover appellant van mening is dat verweerder op basis van artikel 86 Gwd tot toekenning van een tegemoetkoming had moeten overgaan overweegt het College dat dit artikel slechts een beperkte mogelijkheid biedt voor toekenning van een tegemoetkoming. De bedoelde beperking ziet enerzijds op de in het eerste lid van dit artikel beschreven situaties waarin een tegemoetkoming wordt toegekend en anderzijds op de in het tweede lid van dit artikel neergelegde, voor een tegemoetkoming in aanmerking komende schadeposten en de wijze waarop de tegemoetkoming voor deze verschillende schadeposten wordt berekend.
Naar het oordeel van het College volgt hieruit dat de door appellant gestelde schade niet voor toekenning van een tegemoetkoming op grond van artikel 86 Gwd in aanmerking komt. Hiertoe heeft het College in aanmerking genomen dat, wat betreft het in silo’s opgeslagen voer, uit de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk is geworden dat de getroffen maatregelen niet mede betrekking hadden op dit voer, doch enkel op het reeds in het voedersysteem aanwezige voer. Het desbetreffende voer is door een voerleverancier op basis van een afspraak tussen LTO-Nederland en de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi) bij het bedrijf van appellant opgehaald en vernietigd. De door appellant gestelde schadeposten ter zake van dit voer zijn derhalve niet het rechtstreeks gevolg van de aangezegde maatregelen.
Wat betreft de door appellant gemaakte kosten voor de gedwongen opslag van mest en de gederfde inkomsten in de periode van gedwongen sluiting heeft het College in aanmerking genomen dat deze schadeposten niet behoren tot de in artikel 86, tweede lid, Gwd genoemde schadeposten, zodat (reeds hierom) geen aanspraak bestaat op een tegemoetkoming op basis van dit artikel.
5.3 Voor zover appellant meent dat verweerder op andere basis dan artikel 86 Gwd, te weten op basis van artikel 91 Gwd, dan wel artikel 3:4, tweede lid, Awb, tot toekenning van een tegemoetkoming had moeten besluiten overweegt het College het volgende.
5.3.1 Gelet op het systeem van de wet als blijkend uit de artikelen 86 tot en met 89 Gwd is de toekenning van een tegemoetkoming op basis van artikel 86 Gwd het vervolg op de in de artikelen 87 tot en met 89 Gwd beschreven procedure volgens welke de waarde van de door een aanzegging van maatregelen als voorzien in artikel 22, eerste lid, onderdelen f en g, Gwd getroffen dieren, producten en voorwerpen wordt vastgesteld. Verweerder is er niet toe gehouden in het kader van een beslissing als bedoeld in artikel 86 Gwd eigener beweging te bezien of aanleiding bestaat op andere basis dan die in artikel 86 Gwd is gelegen, een tegemoetkoming in beweerdelijk geleden schade toe te kennen.
5.3.2 Overeenkomstig dit systeem behelst het primaire besluit de toekenning van een tegemoetkoming op basis van artikel 86 Gwd met als uitgangspunt de waarde die is vastgesteld in de in de artikelen 87 tot en met 89 Gwd beschreven procedure.
In bezwaar heeft appellant zich weliswaar op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte niet alle schadeposten bij de vaststelling van de tegemoetkoming heeft betrokken, doch daarbij heeft hij niet verzocht om toekenning van een tegemoetkoming op andere basis dan die in artikel 86 Gwd is gelegen. Een verzoek hiertoe valt ook niet uit het bezwaarschrift af te leiden. Gelet hierop heeft verweerder zich bij het bestreden besluit op goede gronden beperkt tot (her-)beoordeling van de aanspraken van appellant op een tegemoetkoming op basis van artikel 86 Gwd.
5.3.3 Gezien het vorenstaande kan hetgeen appellant heeft gesteld ter onderbouwing van zijn aanspraken op een tegemoetkoming op andere basis dan die in artikel 86 Gwd is gelegen, niet slagen.
Het College wijst appellant er in navolging van verweerder op dat het hem vrijstaat alsnog een verzoek om een tegemoetkoming als evenbedoeld bij verweerder in te dienen.
5.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op voet van artikel 8:75 Awb.