ECLI:NL:CBB:2024:506

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
21/875
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heraansluiting op elektriciteit en gas na wanbetaling en schuldhulpverlening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2024, in de zaak tussen Stedin Netbeheer B.V. en de Autoriteit Consument en Markt (ACM), met als derde partij [naam 1], werd de kwestie van heraansluiting op elektriciteit en gas behandeld. De ACM had eerder geoordeeld dat Stedin onterecht had gehandeld door als voorwaarde voor heraansluiting te eisen dat [naam 1] eerst openstaande vorderingen zou voldoen. Het College bevestigde dat de ACM terecht had geoordeeld dat Stedin in strijd handelde met artikel 10, tweede lid, van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Dit artikel stelt dat een netbeheerder verplicht is om het transport van elektriciteit of gas te hervatten indien de kleinverbruiker kan aantonen dat zijn vordering wordt betrokken bij een lopend schuldhulpverleningstraject. In dit geval was er sprake van wanbetaling aan de energieleverancier, wat leidde tot de afsluiting van [naam 1]. De ACM oordeelde dat Stedin niet had mogen eisen dat [naam 1] eerst zijn vorderingen zou voldoen, aangezien dit in strijd was met de Regeling. Het College oordeelde dat de wanbetaling aan de leverancier uiteindelijk had geleid tot de afsluiting en dat Stedin gehouden was om [naam 1] opnieuw aan te sluiten op het elektriciteits- en gasnet. Het beroep van Stedin werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/875

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

Stedin Netbeheer B.V., te Rotterdam

(gemachtigde: mr. M.W.F. Oosterhuis)
en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM)

(gemachtigden: mr. A.N. Vroege en mr. G.J.P. Leuverink)
met als derde partij
[naam 1], te [plaats]
(gemachtigden: E. Meerkerk en A.G. Hoekert)

Procesverloop

Met het besluit van 2 juli 2021 (geschilbesluit) heeft de ACM op grond van artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 (Elektriciteitswet) en artikel 19 van de Gaswet beslist in een geschil tussen [naam 1] en Stedin, en de klacht van [naam 1] gegrond verklaard.
Stedin heeft tegen het geschilbesluit beroep ingesteld.
De ACM heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 18 maart 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigde van Stedin en de gemachtigden van de ACM en [naam 1] deelgenomen. Verder heeft deelgenomen namens Stedin [naam 2] .

Overwegingen

Inleiding
1.1
Het contract van [naam 1] voor de levering van elektriciteit en gas is op 11 november 2017 door de energieleverancier (Essent) beëindigd vanwege wanbetaling. Bij vonnis van 20 maart 2019 heeft de kantonrechter netbeheerder Stedin gemachtigd de toevoer van elektriciteit en gas aan [naam 1] te onderbreken (lees: af te sluiten). Vervolgens is [naam 1] op 3 oktober 2019 daadwerkelijk afgesloten van het elektriciteitsnet en het gasnet. Tussen 11 november 2017 (de beëindiging van het leveringscontract door Essent) en 3 oktober 2019 (de daadwerkelijke afsluiting van het net door Stedin) heeft [naam 1] nog elektriciteit en gas gebruikt zonder dat hij een leveringscontract had.
1.2
Op 4 oktober 2019 heeft Bureau Schuldregeling van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug namens [naam 1] aan Stedin verzocht om heraansluiting op het elektriciteitsnet en het gasnet. Bureau Schuldregeling heeft daarbij aangegeven dat [naam 1] is toegelaten tot de schuldhulpverlening en dat ook de vordering van Stedin op [naam 1] daarin wordt betrokken. Ook is een nieuw leveringscontract overgelegd.
1.3
Stedin wil alleen tot heraansluiting overgaan als [naam 1] eerst de openstaande vorderingen van Stedin voor het gebruik van elektriciteit en gas zonder leveringscontract, de invordering en de afsluiting voldoet van € 956,38 (kosten Stedin) en € 817,69 (kosten deurwaarder). Ook moeten eerst heraansluitingskosten van € 138,44 worden voldaan. Op 22 oktober 2019 heeft de gemeente de openstaande bedragen voldaan en heeft [naam 1] de heraansluitingskosten voldaan, waarna Stedin op 29 oktober 2019 [naam 1] opnieuw heeft aangesloten op het elektriciteitsnet en het gasnet.
1.5
[naam 1] is het niet eens met deze gang van zaken. Hij vindt dat Stedin op grond van artikel 10, tweede lid, van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas (Regeling) verplicht was om het transport van elektriciteit en gas te hervatten, zonder te eisen dat hij eerst de openstaande vordering zou voldoen. Verder bestrijdt [naam 1] de door Stedin in rekening gebrachte kosten. [naam 1] heeft over het handelen van Stedin een klacht ingediend bij de ACM.
Het geschilbesluit
2.1
De ACM heeft met het geschilbesluit een oordeel gegeven over de vraag of Stedin heeft gehandeld in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Regeling, door als voorwaarde voor de hervatting van het transport van elektriciteit en gas te verlangen dat [naam 1] eerst de openstaande vordering van Stedin voldoet. De ACM heeft de klacht van [naam 1] gegrond verklaard.
2.2
De ACM heeft aan het geschilbesluit ten grondslag gelegd dat Stedin op grond van artikel 10, tweede lid, van de Regeling verplicht is het transport van elektriciteit en gas te hervatten als is voldaan aan twee voorwaarden. Er moet sprake zijn van beëindiging van het transport wegens wanbetaling én de kleinverbruiker moet aan de netbeheerder bewijzen dat zijn vordering wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening. Volgens de ACM is in dit geval aan beide voorwaarden voldaan. Niet in geschil is volgens de ACM dat het leveringscontract van [naam 1] wegens wanbetaling is beëindigd. Als gevolg van het ontbreken van een leveringscontract is Stedin vervolgens overgegaan tot beëindiging van het transport van elektriciteit en gas. Uit de tekst van de bepaling volgt volgens de ACM niet ten aanzien van wie wanbetaling zou moeten hebben plaatsgevonden, laat staan dat sprake moest zijn van wanbetaling ten aanzien van Stedin als netbeheerder. Bij het verzoek van [naam 1] om heraansluiting is Stedin bovendien op de hoogte gebracht dat wanbetaling de reden was van het ontbreken van een leverancierscontract. Verder is niet in geschil dat [naam 1] heeft bewezen dat de vordering van Stedin zou worden betrokken in het traject van de schuldhulpverlening. De ACM concludeert dan ook dat Stedin heeft gehandeld in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Regeling door als extra voorwaarde van [naam 1] te verlangen dat hij de vordering van Stedin zou voldoen alvorens over te gaan tot heraansluiting.
Wettelijk kader
3.1
Inzet van het geschil is de uitleg en toepassing van artikel 10, tweede lid, van de ten tijde van belang geldende Regeling. Op grond van dit artikellid draagt een netbeheerder er zorg voor dat het transport van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker dat wegens wanbetaling is beëindigd, wordt hervat indien de kleinverbruiker een bewijs overlegt dat de vordering van de netbeheerder wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening aan de kleinverbruiker.
3.2
Het verder van toepassing zijnde wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Bevoegdheid
4.1
Stedin voert in de eerste plaats aan dat de ACM niet bevoegd was om te oordelen over de klacht van [naam 1] , omdat de klacht een vordering tot terugbetaling inhoudt. Daarmee valt deze klacht volgens Stedin buiten de bevoegdheid van de ACM in het kader van geschilbeslechting op grond van artikel 51 van de Elektriciteitswet en artikel 19 van de Gaswet. Daarnaast voert Stedin aan dat deze vordering buiten het toepassingsbereik van de Regeling valt, omdat de vordering waar het hier om gaat een vordering uit onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking betreft die geen betrekking heeft op een contractuele rechtsverhouding tussen netbeheerder en kleinverbruiker. Ook hierom hoort een geschil over deze vordering niet thuis in een geschilprocedure in het kader van de Elektriciteitswet en de Gaswet.
4.2.1
Het College stelt voorop dat de reikwijdte van een geschilprocedure zich beperkt tot de vraag of een netbeheerder bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden, dan wel verplichtingen, op grond van de Elektriciteitswet en de Gaswet heeft gehandeld in overeenstemming met het krachtens die wet bepaalde (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 23 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:106, onder 5.1). Mogelijke civielrechtelijke aspecten dienen daarbij buiten beschouwing te blijven.
4.2.2
Naar het oordeel van het College blijkt duidelijk uit de klacht dat [naam 1] in ieder geval ook klaagt over de wijze waarop Stedin in dit geval artikel 10, tweede lid, van de Regeling heeft toegepast. Omdat het hier een krachtens de Elektriciteitswet en Gaswet bepaalde regel betreft die een verplichting inhoudt voor de netbeheerder, is de ACM bevoegd om in het kader van geschilbeslechting over deze klacht te oordelen. De aard van de vordering is voor de bevoegdheidsvraag in dit geval niet van belang, omdat bij de klacht centraal staat of Stedin heeft gehandeld in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Regeling.
4.2.3
Voor zover [naam 1] in de klacht ook de hoogte van de vordering en de betalingsmodaliteiten bestrijdt, volgt het College Stedin daarin dat deze onderdelen buiten reikwijdte van de geschilprocedure vallen. Het College stelt ten aanzien hiervan echter vast dat de ACM deze onderdelen van de klacht terecht niet heeft betrokken in de geschilprocedure. Het College komt dan ook tot de conclusie dat de ACM de reikwijdte van de geschilprocedure niet te buiten is gegaan en bevoegd was om te oordelen over de klacht.
Belang van [naam 1] bij beoordeling van de klacht
5.1
Stedin voert verder aan dat [naam 1] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn klacht. Na het betalen van de vordering is [naam 1] immers weer aangesloten en is het transport van elektriciteit en gas hervat. Nu [naam 1] opnieuw is aangesloten, is de klacht niet zozeer een klacht uit naam van en in het belang van [naam 1] , maar in de kern een vordering van Bureau Schuldregeling vanwege de verstrekking van bijzondere bijstand aan [naam 1] om de vordering te voldoen. [naam 1] zal slechter af zijn als Stedin het Bureau Schuldregeling terugbetaalt. Hij is daarmee namelijk opnieuw de vordering verschuldigd aan Stedin.
5.2
Het College is van oordeel dat [naam 1] ook na betaling van de vordering nog een belang had bij de beoordeling van zijn klacht door de ACM. De ACM heeft er terecht op gewezen dat [naam 1] ter voldoening van zijn vordering op Stedin een extra lening heeft moeten afsluiten die in zijn schuldhulpverleningstraject moest worden meegenomen en waarmee de schuldregeling in gevaar kwam. Ook sluit het College, net als de ACM, niet uit dat [naam 1] door de vertraging bij de heraansluiting als gevolg van de mogelijk onjuiste toepassing van de Regeling (waardoor [naam 1] en zijn gezin langer dan nodig zonder energie zaten) schade heeft geleden. [naam 1] had dan ook voldoende belang bij een inhoudelijk oordeel over zijn klacht.
Uitleg van (artikel 10, tweede lid, van) de Regeling
Standpunt van Stedin
6.1
Stedin voert allereerst aan dat de Regeling niet van toepassing is in geval van een schadeclaim, zoals die van Stedin op [naam 1] , op grond van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. [naam 1] kan dan ook geen bescherming ontlenen aan de Regeling. De ACM is ten onrechte aan deze tegenwerping van Stedin voorbijgegaan.
6.2
Verder is volgens Stedin artikel 10, tweede lid, van de Regeling niet van toepassing, omdat deze bepaling alleen betrekking heeft op de situatie waarbij sprake is van beëindiging van transport wegens wanbetaling. In dit geval heeft Stedin het transport echter beëindigd wegens het ontbreken van een leveringscontract (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling) en niet wegens wanbetaling ten aanzien van Stedin. De vordering van Stedin betrof bovendien geen wanbetaling door [naam 1] voor door [naam 1] aan Stedin verschuldigde vergoedingen voor aansluit- en transportdiensten, maar schade die [naam 1] aan Stedin heeft berokkend door de illegale onttrekking. Daarmee is – anders dan de ACM stelt – geen sprake van wanbetaling ten aanzien van Stedin in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Regeling.
6.3
De ACM miskent volgens Stedin dat ook na de invoering van het leveranciersmodel in 2013 (waarbij is geregeld dat de leverancier zorg draagt voor de facturatie aan de kleinverbruiker van de kosten van de netbeheerder) en de wijziging van de Regeling met het oog daarop, de netbeheerder nog steeds zelf bedragen in rekening kan brengen bij kleinverbruikers. Er is volgens Stedin in de Regeling dan ook een onderscheid tussen enerzijds de beëindiging van de levering door de leverancier bij wanbetaling van aan de leverancier verschuldigde bedragen en anderzijds beëindiging van het transport door de netbeheerder bij wanbetaling van een vordering die de kleinverbruiker contractueel verschuldigd is aan de netbeheerder. Het beëindigen van het transport door de netbeheerder wegens wanbetaling ten aanzien van de netbeheer is dan ook een afzonderlijke, zelfstandige grond voor beëindiging (artikel 8, eerste lid, onder f, gelezen in samenhang met artikel 8, derde lid, van de Regeling), die Stedin in dit geval nadrukkelijk niet heeft toegepast. Van een situatie van heraansluiting na beëindiging van het transport wegens wanbetaling in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Regeling is volgens Stedin dan ook geen sprake. Stedin ziet in de aanpassingen die bij invoering van het leveranciersmodel in 2013 zijn ingevoerd in de Regeling en de toelichting steun voor haar standpunt.
Of Stedin ermee bekend was dat de levering aan [naam 1] in november 2017 was beëindigd wegens wanbetaling ten aanzien van de leverancier is volgens Stedin dan ook niet relevant. De ACM heeft hier in het geschilbesluit dan ook ten onrechte betekenis aan gehecht.
Standpunt van de ACM
7.1
De ACM stelt zich op het standpunt dat de toepasselijkheid van de Regeling niet afhankelijk is van het soort vordering dat een netbeheerder of leverancier op een kleinverbruiker heeft. Voor de bescherming van de Regeling is relevant of sprake is van afsluiting in de winterperiode. Dat daarvan in dit geval sprake is, staat niet ter discussie. Het handelen van Stedin met betrekking tot de heraansluiting valt daarmee volgens de ACM binnen het bereik van de Regeling.
7.2
Aan de omstandigheid dat Stedin het transport heeft beëindigd wegens het ontbreken van een leveringscontract en niet wegens wanbetaling, komt volgens de ACM niet de betekenis toe die Stedin daaraan geeft. De mogelijkheid van een netbeheerder om af te sluiten wegens ‘geen leverancier bekend’ is namelijk om administratief-praktische redenen ingevoerd voor netbeheerders zodat zij ten tijde van de beëindiging van het transport niet hoeven te controleren of de beëindiging van de levering op correcte wijze is doorgevoerd. De ACM wijst erop dat in dit geval niet de beëindiging van transport centraal staat, maar de hervatting daarvan. De uitleg die Stedin geeft aan artikel 10, tweede lid, van de Regeling verdraagt zich volgens de ACM niet met de aard en beschermingsgedachte van die bepaling. Deze bepaling beoogt kleinverbruikers op dezelfde wijze te beschermen bij heraansluiting als bij afsluiting en beoogt daarbij een optimaal niveau van bescherming van de kleinverbruiker. Volgens de ACM moet bij twijfel over de uitleg deze bepaling worden uitgelegd op de wijze waarop de kleinverbruiker maximaal wordt beschermd. In dat licht legt de ACM artikel 10, tweede lid, van de Regeling zo uit dat een kleinverbruiker bij wie het transport van elektriciteit en gas wegens wanbetaling in het kader van het leveringscontract is beëindigd, ook een beroep kan doen op het heraansluitingsrecht. Uiteraard geldt dit alleen als op het moment van het verzoek om hervatting van het transport ook wordt voldaan aan de tweede voorwaarde: een lopend traject van schuldhulpverlening waarin de vordering van de netbeheerder wordt betrokken.
7.3
De ACM bestrijdt de uitleg van Stedin dat artikel 10, tweede lid, van de Regeling alleen van toepassing is bij wanbetaling jegens de netbeheerder. Omdat ook wanbetaling in het leveringscontract kan leiden tot beëindiging van het transport valt volgens de ACM niet in te zien waarom de term ‘wanbetaling’ uit de bepaling niet ook betrekking zou kunnen hebben op wanbetaling ten aanzien van de leverancier. De wijzigingen die in de Regeling zijn aangebracht met de invoering van het leveranciersmodel zijn niet bedoeld om het niveau van kleingebruikersbescherming te verminderen.
7.4
De ACM voert verder aan dat de regelgever een bredere invulling van het begrip ‘wanbetaling’ voorstaat dan door Stedin wordt bepleit. De aard van de vordering (al dan niet op een contractuele grondslag) is niet relevant voor de toepasselijkheid van de Regeling. De ACM verwijst ter onderbouwing van haar betoog naar artikel 3, eerste lid, van de Regeling waarin wordt gesproken van ‘een vordering tot betaling van een netbeheerder of een vergunninghouder’. Daarmee staat volgens de ACM vast dat ook de (niet-contractuele) vorderingen van Stedin op [naam 1] kunnen worden beschouwd als vorderingen in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Regeling. De ACM betoogt dan ook dat [naam 1] een beroep kon doen op het recht op heraansluiting. Door eerst betaling van de vordering af te dwingen alvorens tot hervatting van het transport over te gaan, heeft Stedin volgens de ACM gehandeld in strijd met de Regeling.
Oordeel van het College
8.1
Naar het oordeel van het College heeft de ACM terecht geoordeeld dat Stedin heeft gehandeld in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Regeling door bij de heraansluiting van [naam 1] als voorwaarde te stellen dat hij eerst de bij Stedin openstaande vorderingen volledig zou voldoen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
8.2
In de eerste plaats valt niet in te zien waarom de Regeling in zijn geheel niet van toepassing zou zijn in geval van een schadeclaim van de netbeheerder jegens de kleinverbruiker op grond van ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad, zoals Stedin betoogt. Voor het oordeel of de Regeling van toepassing is, moet eerst worden bezien of sprake is van de in artikel 7 van de Regeling genoemde periode (de ‘winterperiode’) van 1 oktober tot 1 april van enig jaar. Is dat het geval, dan heeft de netbeheerder in een situatie waarbij het transport van elektriciteit of gas wegens wanbetaling is geëindigd, de plicht tot heraansluiting indien bewijs wordt overgelegd dat de vordering wordt betrokken bij een lopend schuldhulpverleningstraject.
8.3
Vaststaat dat het verzoek van [naam 1] om heraansluiting is gedaan op 4 oktober 2019 en dus in de winterperiode. Verder is niet in geschil dat bewijs is overgelegd dat de vordering zou worden betrokken bij een lopend schuldhulpverleningstraject.
8.4
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarde dat het transport wegens wanbetaling is beëindigd. Volgens Stedin is dat niet het geval, omdat het transport niet is beëindigd wegens wanbetaling jegens Stedin. Daartoe wijst Stedin erop dat de levering van energie aan [naam 1] is beëindigd door Essent wegens wanbetaling jegens Essent (artikel 8, tweede lid, van de Regeling) waarop Stedin vervolgens op grond van het ontbreken van een leverancierscontract het transport heeft beëindigd (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling). Volgens de ACM is voor toepasselijkheid van de bepaling voldoende dat het transport (uiteindelijk) wegens wanbetaling is geëindigd. Dat is hier het geval, omdat sprake is geweest van wanbetaling jegens de leverancier. Dat heeft uiteindelijk geleid tot beëindiging van het transport door de netbeheerder. Jegens wie de wanbetaling heeft plaatsgevonden en waar in de keten, is volgens de ACM niet relevant.
8.5
Het College stelt voorop dat de bewoordingen van de Regeling niet dwingen tot de door Stedin bepleite uitleg. In artikel 10, tweede lid, van de Regeling wordt alleen gesproken van ‘beëindiging van het transport wegens wanbetaling’, zonder dat nader wordt gespecificeerd jegens wie sprake moet zijn van wanbetaling en in hoeverre sprake moet zijn van een direct verband of korte tijdspanne tussen de wanbetaling en de beëindiging van het transport. Het College begrijpt dat Stedin uit de structuur van artikel 8 afleidt dat alleen aan de voorwaarde van artikel 10, tweede lid, van de Regeling is voldaan als sprake is van een beëindiging van transport door de netbeheerder wegens wanbetaling jegens de netbeheerder (dus op grond van artikel 8, derde lid, van de Regeling), maar het College is van oordeel dat dat zich niet verdraagt met het doel en de strekking van de Regeling. In dat kader acht het College van belang dat artikel 10, tweede lid, van de Regeling deel uitmaakt van het extra beschermingsregime voor kleingebruikers dat is opgenomen in paragraaf 4 van de Regeling, getiteld “afsluiten en heraansluiten in de winterperiode”. Uit de toelichting bij de Regeling (Stcrt. 2011, nr. 11579) leidt het College af dat met de Regeling wordt beoogd kwetsbare consumenten met schulden te beschermen en ernstige gezondheidsrisico’s te voorkomen die afsluiting van energie kan opleveren voor de kleinverbruiker zelf of voor een huisgenoot. Daarmee verdraagt zich niet dat de in artikel 10, tweede lid, van de Regeling geregelde heraansluitplicht voor de netbeheerder niet zou gelden indien de betalingsproblematiek van de kleinverbruiker eerder in de keten – jegens de leverancier – is ontstaan, die betalingsproblematiek heeft geleid tot beëindiging van de leveringsovereenkomst en, als een logisch gevolg daarvan, tot de beëindiging van het transport door de netbeheerder. De door Stedin bepleite uitleg zou de Regeling bovendien illusoir maken, omdat in de meeste gevallen aan de beëindiging van het transport door de netbeheerder een contractbeëindiging door de leverancier vanwege betalingsproblematiek van een kleinverbruiker zal zijn voorafgegaan. Een netbeheerder kan dan steeds met toepassing van artikel 8, eerste lid, onder d, tot beëindiging van het transport overgaan, omdat geen vergunninghouder meer bekend is. Het ligt niet voor de hand dat de regelgever toepasselijkheid van de bepaling in die situatie heeft willen uitsluiten. Dat – zoals Stedin aanvoert – afwikkeling van misbruik (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling) ook een zelfstandige grond is voor een netbeheerder om tot afsluiting over te gaan, waarbij artikel 10, tweede lid, van de Regeling niet van toepassing is, doet hieraan niet af.
8.6
Uitgaande van deze uitleg van artikel 10, tweede lid, van de Regeling is het College van oordeel dat de ACM terecht heeft geconcludeerd dat in dit geval is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 10, tweede lid, van de Regeling. De wanbetaling aan de energieleverancier heeft uiteindelijk geleid tot de afsluiting van [naam 1] en kan daarom worden aangemerkt als ‘beëindiging van het transport wegens wanprestatie’. Verder is niet in geschil dat is voldaan aan de voorwaarde dat [naam 1] heeft aangetoond dat de vordering van Stedin zou worden betrokken bij zijn lopende schuldhulpverleningstraject. Gelet hierop was Stedin gehouden [naam 1] opnieuw aan te sluiten op het elektriciteits- en het gasnet. De ACM heeft terecht geoordeeld dat Stedin, door te verlangen dat [naam 1] eerst de vordering zou voldoen, heeft gehandeld in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Regeling.
Slotsom
9.1
Het beroep is ongegrond.
9.2
De ACM hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. M. van Duuren en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
w.g. B. Bastein w.g. Y.R. Boonstra-van Herwijnen

Bijlage

Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas (zoals gold ten tijde van het verzoek om heraansluiting 4 oktober 2019)
Artikel 7
Onverminderd de artikelen 2 tot en met 6, is deze paragraaf van toepassing in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar.
Artikel 8
1. Een netbeheerder of vergunninghouder beëindigt het transport van elektriciteit of gas naar of de levering van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker niet, tenzij:
de kleinverbruiker hierom verzoekt;
er sprake is van fraude of misbruik door de kleinverbruiker;
de onveiligheid van de installatie beëindiging van het transport noodzakelijk maakt;
op de aansluiting van de kleinverbruiker bij de netbeheerder geen vergunninghouder bekend is;
de overeenkomst voor de levering van elektriciteit of gas van de kleinverbruiker met de leverancier afloopt;
op grond van het tweede lid de levering of op grond van het derde lid het transport van elektriciteit of gas wegens wanbetaling kan worden beëindigd.
2. Een vergunninghouder kan de levering van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker beëindigen wegens wanbetaling, tenzij:
a. de kleinverbruiker binnen een door de vergunninghouder vast te stellen redelijke termijn na de herinnering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, een bewijs overlegt dat hij heeft verzocht om schuldhulpverlening, totdat op dat verzoek negatief is beslist;
de vordering van de vergunninghouder binnen een redelijke termijn betrokken wordt bij een lopend traject van schuldhulpverlening aan de kleinverbruiker;
toepassing dient te worden gegeven aan artikel 4a en binnen een redelijke termijn nadat toepassing is gegeven aan artikel 4a de vordering van de vergunninghouder is betrokken bij een traject van schuldhulpverlening.
3. Een netbeheerder kan het transport van elektriciteit of gas beëindigen wegens wanbetaling tenzij de vordering van de netbeheerder binnen een redelijke termijn betrokken wordt bij een lopend traject van schuldhulpverlening aan de kleinverbruiker.
4. De uitzonderingsgronden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en het derde lid, zijn niet van toepassing indien de schuldhulpverlening aan de kleinverbruiker eindigt of indien de kleinverbruiker de verplichtingen ten aanzien van de schuldhulpverlening niet nakomt.
Artikel 10, tweede lid
2. Een netbeheerder draagt er zorg voor dat het transport van elektriciteit of gas naar een kleinverbruikers dat wegens wanbetaling is beëindigd, wordt hervat indien de kleinverbruiker een bewijs overlegt dat de vordering van de netbeheerder wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening aan de kleinverbruiker.