ECLI:NL:CBB:2024:496

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
21/695 en 22/917
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor extra betalingen aan jonge landbouwers op basis van vereisten voor blokkerende zeggenschap

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 23 juli 2024, zijn de beroepen van de Maatschap [naam 1] tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur ongegrond verklaard. De minister had de aanvragen voor extra betalingen voor jonge landbouwers voor de jaren 2020 en 2021 afgewezen, omdat de jonge landbouwer geen partij was bij de vereiste maatschapsakte. Dit was in strijd met de Beleidsregel Uitvoeringsregeling Rechtstreekse betalingen GLB, die vereist dat de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft in de maatschap. Het College oordeelde dat de Beleidsregel geen onredelijke eisen stelt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden. De maatschap had weliswaar documenten overgelegd, zoals een accountantsverklaring en een vonnis van een arbitraal scheidsgerecht, maar deze voldeden niet aan de eisen van de Beleidsregel. De minister was derhalve verplicht om de aanvragen af te wijzen, omdat de vereiste blokkerende zeggenschap niet op de voorgeschreven wijze was aangetoond. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten in het kader van de regelgeving voor rechtstreekse betalingen aan jonge landbouwers.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/695 en 22/917

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaken tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] (maatschap)

(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mrs. L. Anvelink en M. van den Brink)

Procesverloop

21/695
Met het besluit van 29 januari 2021 heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) de aanvraag van de maatschap voor de extra betaling jonge landbouwers voor het aanvraagjaar 2020 afgewezen.
Met het besluit van 25 mei 2021 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit I).
De maatschap heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
22/917
Met het besluit van 28 december 2021 heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling de aanvraag van de maatschap voor de extra betaling jonge landbouwers voor het aanvraagjaar 2021 afgewezen.
Met het besluit van 19 april 2022 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit II).
De maatschap heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Beide zaken
De zitting was op 20 maart 2024. De zaken zijn gevoegd behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de maatschap, bijgestaan door de gemachtigde van de maatschap, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De maatschap exploiteert een melkveebedrijf. De maatschap heeft in de Gecombineerde opgaven voor de aanvraagjaren 2020 (21/695) en 2021 (22/917) voor één van de maten, [naam 2] (jonge landbouwer), de extra betaling jonge landbouwers aangevraagd.
21/695
1.2
Om te kunnen controleren of aan de vereisten voor de extra betaling jonge landbouwers was voldaan, heeft de minister in het kader van een steekproef op 8 juni 2020 schriftelijk de maatschapsakte opgevraagd.
1.3
Met het besluit van 29 januari 2021 heeft de minister de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het aanvraagjaar 2020 vastgesteld. De minister heeft de aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers afgewezen.
1.4
Met het bestreden besluit I heeft de minister die afwijzing gehandhaafd. Voor het toekennen van de extra betaling jonge landbouwers is vereist dat de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft in de maatschap. Dat beoordeelt de minister op basis van de registratie van het bedrijf in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) per
15 mei 2020, waarvan de juistheid desgevraagd moet kunnen worden aangetoond met een maatschapsakte. De maatschap heeft weliswaar tijdig de gevraagde maatschapsakte aangeleverd, maar de jonge landbouwer voor wie de betaling is aangevraagd is geen partij bij die akte zoals deze gold op 15 mei 2020. Artikel 5, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling Rechtstreekse betalingen GLB (Beleidsregel) vereist dat de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwer moet kunnen worden aangetoond met een schriftelijke overeenkomst waarbij alle maten partij zijn. Omdat daaraan niet is voldaan heeft de minister het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
22/917
1.5
Met het besluit van 28 december 2021 heeft de minister de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor aanvraagjaar 2021 vastgesteld. De minister heeft de aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers afgewezen.
1.6
Met het bestreden besluit II heeft de minister die afwijzing gehandhaafd om de hiervoor onder 1.4 vermelde redenen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten van partijen
3.1
De maatschap voert in beide beroepen het volgende aan. De ouders van de jonge landbouwer zijn de maatschap aangegaan met een op 10 april 1997 gedateerde maatschapsakte, die in beide procedures is overgelegd. De toetreding van de jonge landbouwer is in 2017 geregeld, met terugwerkende kracht sinds 1 januari 2014. De maten hebben ervoor gekozen om niet de oude maatschapsakte te herzien, maar de toetreding te bekrachtigen met een verklaring van hun accountant van 4 mei 2017. De maatschap heeft die verklaring in beide bezwaarprocedures overgelegd. Hieruit volgt volgens de maatschap dat alle maten zich hebben aangesloten bij de tekst van de oude maatschapsakte, waarin de vereiste blokkerende zeggenschap is geregeld. Ook heeft de maatschap in beide bezwaarprocedures een vonnis overgelegd van een arbitraal scheidsgerecht van 15 maart 2021. De ouders van de jonge landbouwer zijn in 2018 gescheiden en met dit vonnis is de bestaande maatschap beëindigd voor wat betreft de deelname van de vader van de jonge landbouwer. Uit passages van dit vonnis blijkt dat de jonge landbouwer per 1 januari 2014 is toegetreden tot de maatschap en dat de rechten en plichten van alle maten worden beheerst door de maatschapsakte van 10 april 1997. De maatschap stelt zich op het standpunt dat zij met de accountantsverklaring en het vonnis heeft aangetoond dat de jonge landbouwer materieel voldoet aan de vereiste blokkerende zeggenschap. Dat de minister desondanks vasthoudt aan de Beleidsregel waarin een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten wordt vereist, leidt volgens de maatschap tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. Het door de minister vereiste stuk is niet de enige manier waarop de rechten en plichten van de maten kunnen blijken, aldus de maatschap.
3.2
De minister voert gemotiveerd verweer.
Beoordeling
4.1
Uit Europese regelgeving volgt dat voor de extra betaling jonge landbouwers uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is vereist dat de jonge landbouwer in de zin van artikel 50, tweede lid, van Verordening (EU) 1307/2013, voor wie de betaling is aangevraagd, een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap heeft over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 639/2014).
4.2
De minister voert het beleid dat van zodanige daadwerkelijke, langdurige zeggenschap sprake is als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,- (artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel). Uit de rechtspraak van het College volgt dat de minister hiermee geen onjuiste invulling heeft gegeven aan het vereiste van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap (zie de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:340). De blokkerende zeggenschap moet zijn geregistreerd in het handelsregister van de KvK. De juistheid van die registratie moet kunnen worden aangetoond met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten van de maatschap. Dat volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onderdeel b en e, van de Beleidsregel. Zoals het College in de uitspraak van 7 december 2017 heeft geoordeeld, ziet het College geen reden waarom de minister niet de eis mag stellen dat afspraken waarop een aanvrager zich beroept, in een schriftelijke overeenkomst moeten zijn neergelegd (ECLI:NL:CBB:2017:470, onder 3.2).
4.3
De maatschap heeft geen schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten van de maatschap overgelegd. Zij heeft de vereiste blokkerende zeggenschap daarom niet aangetoond op de in de Beleidsregel voorgeschreven manier. De minister dient op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht overeenkomstig de Beleidsregel te handelen, tenzij dat voor de maatschap gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.4
Zoals de minister naar voren heeft gebracht is het doel van de Beleidsregel dat voor de minister verifieerbaar en op inzichtelijke wijze controleerbaar moet zijn dat de jonge landbouwer aan de vereisten voor de extra betaling voldoet. Het staat iedere maatschap weliswaar vrij rechten en plichten op andere wijze te regelen, maar als zij aanspraak wenst te maken op de extra betaling voor jonge landbouwers dient zij in beginsel aan de eisen van de Beleidsregel te voldoen. Het College volgt de minister in het standpunt dat de door de maatschap in dit geval overgelegde documenten van een andere aard zijn dan de gevraagde schriftelijke overeenkomst met alle maten. De minister heeft er daarbij op gewezen dat de desbetreffende documenten, de accountantsverklaring en het vonnis van het arbitraal scheidsgerecht, geen voor de minister controleerbare afspraken over de rechten en plichten van de maten bevatten. Dat de blokkerende zeggenschap moet worden vastgelegd op de in de Beleidsregel geregelde wijze is naar het oordeel van het College geen onevenredig zware eis. De maatschap had op het moment van toetreding van de jonge landbouwer de oude maatschapsakte kunnen aanpassen of een annex daaraan kunnen toevoegen. Zoals de maatschap heeft erkend op de zitting, stond er op dat moment niets aan in de weg om dit te regelen. Van gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen is het College niet gebleken. Er was voor de minister dan ook geen grond om van de Beleidsregel af te wijken.
Conclusie
5 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. T. Pavićević en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 juli 2024.
w.g. H.L. van der Beek w.g. M. Pier

Bijlage

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (Verordening (EU) nr. 1307/2013)
“Artikel 50
Algemene voorschriften
1. De lidstaten kennen een jaarlijkse betaling toe aan jonge landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in hoofdstuk 1 bedoelde basisbetalingsregeling of regeling inzake een enkele areaalbetaling ("betaling voor jonge landbouwers").
2. In dit hoofdstuk worden onder "jonge landbouwers" verstaan natuurlijke personen:
a. a) die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al op zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, en
b) die niet ouder zijn dan veertig jaar in het jaar van indiening van de onder a) bedoelde aanvraag.”
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening
“Artikel 49
Toegang van rechtspersonen tot de betaling voor jonge landbouwers
1. De in artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde jaarlijkse betaling voor jonge landbouwers wordt toegekend aan een rechtspersoon, ongeacht diens rechtsvorm, die aan de volgende voorwaarden voldoet:
a. a) de rechtspersoon heeft recht op een betaling in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en heeft betalingsrechten geactiveerd of subsidiabele hectaren aangegeven als bedoeld in artikel 50, lid 4, van die verordening;
b) een jonge landbouwer in de zin van artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft, tijdens elk jaar waarvoor de rechtspersoon een aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers indient, een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen. Indien meerdere natuurlijke personen, met inbegrip van personen die geen jonge landbouwer zijn, in het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon deelnemen, moet(en) de jonge landbouwer(s) tijdens elk jaar waarvoor de rechtspersoon een aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers indient, behoudens lid 1 bis van dit artikel hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers een dergelijke daadwerkelijke, langdurige zeggenschap kunnen uitoefenen;
c) ten minste een van de jonge landbouwers die voldoen aan de onder b) gestelde voorwaarde, voldoet ook aan de subsidiabiliteitscriteria die de lidstaten in voorkomend geval overeenkomstig artikel 50, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben vastgesteld, tenzij de lidstaten hebben besloten dat deze criteria op al die jonge landbouwers van toepassing zijn.
Indien over een rechtspersoon alleen of gezamenlijk zeggenschap wordt uitgeoefend door een andere rechtspersoon, zijn de voorwaarden van de eerste alinea, onder b), van toepassing op om het even welke natuurlijke persoon die zeggenschap heeft over die andere rechtspersoon.”
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
“Artikel 4.11
Termijn indiening extra gegevens
Ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om rechtstreekse betalingen kan worden verzocht om binnen maximaal vier weken extra gegevens en inlichtingen te verschaffen.”
Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
“Artikel 5
1. Van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014 is sprake indien de jonge landbouwer:
a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000,– euro, en
b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.
2. De blokkerende zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel, a, is uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar waarin hij als jonge landbouwer een aanvraag indient verkregen en kan worden aangetoond met: [...]
b. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten, ingeval van een maatschap; […]
e. de registratie van de blokkerende zeggenschap in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, waarvan de juistheid desgevraagd kan worden aangetoond met de onder a tot en met d genoemde bescheiden.”