ECLI:NL:CBB:2024:489

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
24/514
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake aanvaardbare kosten langdurige zorg en afgekeurde declaratie dagbesteding

In deze zaak heeft Infinitas Care B.V. bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de aanvaardbare kosten voor langdurige zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die op 3 mei 2024 op € 515.857,- is vastgesteld. Infinitas heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat zij in financiële problemen verkeert en een voorschot vraagt voor het verschil tussen het vastgestelde bedrag en haar eigen opgave van € 608.176,-. De voorzieningenrechter heeft op 4 juli 2024 een zitting gehouden, waarbij Infinitas en de NZa vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er sprake is van spoedeisend belang. Infinitas voert aan dat de dagbesteding daadwerkelijk is geleverd en dat de afgekeurde declaratie rechtmatig is. De voorzieningenrechter constateert echter dat er onvoldoende onderbouwing is voor het verzoek om een voorschot. De NZa heeft vastgesteld dat een bedrag van € 86.871,57 onrechtmatig is gedeclareerd, omdat uit de zorgdossiers van negen cliënten niet blijkt dat er daadwerkelijk dagbesteding is geleverd.

De voorzieningenrechter kan op dit moment geen voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het besluit van de NZa. Wel is er een hoorzitting gepland op 11 juli 2024, waar de gedeclareerde dagbesteding verder zal worden onderzocht. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de betrokken partijen tegen elkaar af en concludeert dat het belang van de NZa en het Zorgkantoor bij afwijzing van het verzoek zwaarder weegt dan het belang van Infinitas bij toewijzing. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De NZa hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/514
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Infinitas Care B.V., te Barendrecht

(gemachtigde: mr. S.D. Kurz)]
en

de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)

(gemachtigden: mr. J. Waalkens en mr. F. van Tienen)

met als derde-partij Zilveren Kruis Zorgkantoor

(gemachtigden: mr. H. Nonnekes en mr. B. Megens)

Procesverloop

Met het besluit van 3 mei 2024 heeft de NZa de aanvaardbare kosten langdurige zorg voor Infinitas vastgesteld op € 515.857,-.
Infinitas heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting was op 4 juli 2024. Namens Infinitas waren aanwezig: [naam] en haar gemachtigde. De NZa en het Zorgkantoor hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, als tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, of, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen. Die voorziening kan worden getroffen alsonverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2 Het gaat in deze zaak om de vaststelling van de NZa, in navolging van het Zorgkantoor, in het besluit van 3 mei 2024 dat Infinitas een bedrag van € 86.871,57 onrechtmatig als dagbesteding heeft gedeclareerd. Om die reden komt de NZa tot een vaststelling van de aanvaardbare kosten van € 515.857,-. Infinitas is het hiermee niet eens en heeft een opgave gedaan van € 608.176,-.
3 Infinitas voert aan dat de dagbesteding daadwerkelijk is geleverd en de declaratie dus rechtmatig is. Infinitas verkeert in financieel zwaar weer en heeft het bedrag dringend nodig om te overleven. Zij heeft zich daarom genoodzaakt gezien een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen en daarin om een voorschot te vragen voor het verschil tussen het vastgestelde bedrag door de NZa en het opgegeven bedrag door Infinitas. Ter onderbouwing van haar situatie heeft zij verschillende verzoeken tot faillietverklaring overgelegd.
4 Gezien de financiële situatie van Infinitas acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.
5 De voorzieningenrechter kan op dit moment geen voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit geven. Duidelijk lijkt wel dat het Zorgkantoor mocht overgaan tot een materiële controle, omdat Infinitas heeft nagelaten haar nacalculatie-opgaven tijdig te voorzien van een controleverklaring van een accountant. Het Zorgkantoor heeft op basis van deze controle geconcludeerd dat € 86.871,57 onrechtmatig aan dagbesteding is gedeclareerd, omdat uit de zorgdossiers van negen cliënten niet blijkt dat er daadwerkelijk en terecht dagbesteding is geleverd. Infinitas is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de bevindingen van het Zorgkantoor. Uiteindelijk hebben het Zorgkantoor en Infinitas beide een eenzijdige opgave ingediend. De NZa heeft naar aanleiding hiervan nader onderzoek gedaan. Infinitas heeft in verband hiermee een schriftelijke zienswijze en nadere stukken ingediend en ook het Zorgkantoor heeft nadere stukken ingediend. De NZa is uiteindelijk afgegaan op de opgave van het Zorgkantoor.
6 Volgens vaste rechtspraak van het College (zie de uitspraken van 24 juni 2015, ECLI:NL:CBB:2015:196 en van 5 oktober 2016, ECLI:NL:CBB:2016:314), moet de NZa zich na ontvangst van een eenzijdige aanvraag niet alleen vergewissen van de noodzaak tot het doen van een eenzijdige aanvraag, maar ook van de grondslag van de weigering van de zorgverzekeraar om die aanvraag mede te ondertekenen. De NZa heeft op de zitting benadrukt hier in de bezwaarfase nogmaals goed naar te zullen gaan kijken. Op korte termijn, namelijk op 11 juli 2024, zal een hoorzitting plaatsvinden. Daar zal nader worden onderzocht of de gedeclareerde dagbesteding daadwerkelijk is geleverd en onderbouwd en zullen de stukken die Infinitas hierover heeft aangeleverd worden besproken. Infinitas heeft aangekondigd dat zij ook nog nadere stukken uit haar archief zal meenemen. De feitelijke beoordeling van de gedeclareerde dagbesteding zal dus tijdens die hoorzitting plaatsvinden. Om deze redenen kan de voorzieningenrechter hierover geen voorlopig oordeel geven.
7 De voorzieningenrechter zal de belangen van de betrokken partijen tegen elkaar afwegen. Het belang van de NZa en het Zorgkantoor bij afwijzing van het verzoek is gelegen in een rechtmatige besteding van zorggeld. Het belang van Infinitas bij toewijzing van het verzoek is het snel beschikken over het betwiste bedrag om een faillissement te kunnen afwenden. Zoals op de zitting is besproken, zou de voorzieningenrechter in dit geval hooguit een voorschot kunnen verlenen. Daarvoor is op zijn minst nodig dat overduidelijk blijkt dat Infinitas met dit voorschot uit de problemen zou zijn, maar een onderbouwing daarvan ontbreekt. Op de zitting is gevraagd om een nadere onderbouwing van de financiële situatie van Infinitas en het belang van het verkrijgen van een voorschot voor de beslissing op bezwaar in augustus. Die onderbouwing zat hem volgens Infinitas vooral in de naderende zitting van het Pensioenfonds over achterstallige betalingen en de dreiging van een faillissement. Omdat concretere onderbouwing ontbreekt en de NZa op zeer korte termijn een hoorzitting houdt, valt de belangenafweging op dit moment uit in het voordeel van de NZa. De voorzieningenrechter hecht er aan op te merken dat de NZa op de zitting heeft verklaard dat als op de hoorzitting in bezwaar de gedeclareerde dagbesteding voldoende wordt verantwoord zij snel zal handelen in verband met de lopende procedures van Infinitas bij de civiele rechter.
8 De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. De NZa hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
w.g. M.C. Stoové w.g. D. de Vries
Afschrift verzonden aan partijen op: