ECLI:NL:CBB:2024:482

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
14 juli 2024
Zaaknummer
23/116 en 23/117
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in de zaken 23/116 en 23/117, waarbij de ondernemer in beroep ging tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De ondernemer had aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019, 2020 en 2021 ingediend, maar deze gaven geen inzicht in de omzet tijdens de subsidiekwartalen. Het College oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer was om aan te tonen welk deel van de jaaromzet aan de subsidiekwartalen kon worden toegerekend. Ondanks herhaalde verzoeken van de minister om aanvullende informatie, heeft de ondernemer deze niet verstrekt. De minister had de subsidies voor het eerste en tweede kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot teruggevorderd. De ondernemer stelde dat hij door ziekte niet in staat was om tijdig de benodigde gegevens aan te leveren, maar het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld. De ondernemer had voldoende gelegenheid gekregen om zijn situatie toe te lichten, maar had hiervan geen gebruikgemaakt. Het College concludeerde dat de minister in overeenstemming met zijn bevoegdheid had gehandeld en dat de beroepen van de ondernemer ongegrond waren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/116 en 23/117

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaken tussen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] (ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. S.F. Hu en mr. M. Achalhi)

Procesverloop

Met het besluit van 6 augustus 2022 (vaststellingsbesluit I) heeft de minister de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 12.436,82 teruggevorderd.
Met het besluit van 11 augustus 2022 (vaststellingsbesluit II) heeft de minister de subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 op grond van de TVL vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 7.731,96 teruggevorderd.
Met de besluiten van 15 november 2022 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 25 april 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De ondernemer heeft subsidie verleend gekregen voor het eerste en het tweede kwartaal van 2021 (subsidiekwartalen). Hij heeft vervolgens geen vaststellingsverzoeken ingediend. De minister heeft daarom op basis van de voor hem beschikbare informatie de subsidies vastgesteld. Tegen die vaststellingsbesluiten heeft de ondernemer bezwaar gemaakt. Daarop heeft de minister hem in de gelegenheid gesteld de benodigde financiële gegevens te verstrekken. De ondernemer heeft deze gegevens echter niet verstrekt.
1.2
Met de bestreden besluiten handhaaft de minister de vaststellingsbesluiten I en II, waarbij de subsidies op nihil zijn vastgesteld. Door het ontbreken van btw-aangiften in de subsidiekwartalen kan de minister namelijk niet vaststellen wat de omzetgegevens in die perioden zijn.
Standpunt van de ondernemer
2 De ondernemer meent dat hij wel voldoet aan subsidievereisten en stelt dat de minister de subsidies ten onrechte op nihil heeft vastgesteld. Weliswaar heeft hij zijn financiële gegevens niet op tijd verstrekt, maar dit komt doordat eerst hij tweemaal langdurig ziek (corona) was en daarna ook zijn boekhouder. De ondernemer wil graag de mogelijkheid krijgen om zijn boekhouding alsnog te overleggen. Daarbij merkt hij op dat hij de subsidies hard nodig had om de crisis door te komen.
Standpunt van de minister
3 De minister stelt zich op het standpunt dat hij de subsidies terecht op nihil heeft vastgesteld. De ondernemer is meerdere malen, in bezwaar en beroep, in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken hoe hoog de omzet in de subsidiekwartalen was en dit te onderbouwen met stukken. Daarbij heeft de minister duidelijk gemaakt welke informatie nodig is. Daarop heeft de ondernemer op 14 maart 2024 een drietal aangiften inkomstenzetbelasting over de jaren 2019, 2020 en 2021 overgelegd, maar met die informatie kan de omzet in de subsidiekwartalen niet worden bepaald. De omzet (opbrengsten uit leveringen en diensten) die in deze aangiften staat, ziet namelijk op hele kalenderjaren, terwijl de vast te stellen subsidies zien op kwartalen. De minister wijst in dit verband op de uitspraak van het College van 12 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:500). Daarbij komt dat de ondernemer ook niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Onder verwijzing naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:289) stelt de minister tot slot dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Beoordeling door het College
4.1
Om in aanmerking te komen voor TVL-subsidie moet de ondernemer voldoen aan een aantal vereisten. Eén daarvan is dat hij het omzetverlies aantoont met aangiften omzetbelasting en, als dat niet mogelijk is, door middel van de financiële administratie. In dit geval heeft de ondernemer aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019, 2020 en 2021 overgelegd, maar daaruit blijkt niet wat de omzet in de subsidiekwartalen was. Met de minister is het College van oordeel dat het op de weg van de ondernemer lag om inzichtelijk te maken welk deel van de aangegeven jaaromzet bij de subsidiekwartalen hoort. Dat heeft hij niet gedaan, terwijl hij verschillende malen in de gelegenheid is gesteld om de benodigde informatie te overleggen. Uit het dossier blijkt dat de minister hierover op verschillende momenten contact met hem heeft gehad, zoals bijvoorbeeld op 13 oktober 2022, 25 oktober 2022, 27 oktober 2022, 9 januari 2024, 29 januari 2024, 12 februari 2024, 6 maart 2024 en 12 maart 2024. Ook is aan de ondernemer de mogelijkheid geboden om zowel op een hoorzitting in de bezwaarfase als op de zitting in de beroepsfase het een en ander mondeling toe te lichten. Van beide gelegenheden heeft hij geen gebruikgemaakt.
4.2
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat de minister in dit geval mocht uitgaan van de informatie die voor hem beschikbaar was, omdat de ondernemer niet inzichtelijk heeft gemaakt welk deel van de jaaromzet is toe te rekenen aan de subsidiekwartalen. De ondernemer is daartoe ruimschoots in de gelegenheid gesteld.
4.3
Voor zover de ondernemer een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel is het College van oordeel dat dat beroep niet kan slagen. De enkele omstandigheid dat een ondernemer niet in aanmerking komt voor de TVL, omdat niet is voldaan aan de vereisten leidt namelijk niet tot strijd met het evenredigheidsbeginsel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 26 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:962). Over de stelling dat de ondernemer en zijn boekhouder op enig moment ziek waren, overweegt het College dat de minister de ondernemer na de gestelde ziekte op meerdere momenten (zie hiervoor onder 4.1) in de gelegenheid heeft gesteld om inzichtelijk te maken welk deel van de aangegeven jaaromzet bij de subsidiekwartalen hoort. De ondernemer heeft daar geen gebruik van gemaakt. Daarom is het College van oordeel dat ook op dit punt geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4.4
Verder stelt het College vast dat de ondernemer geen beroepsgrond heeft gericht tegen het standpunt van de minister dat hij ook niet voldoet aan het vestigingsvereiste.
4.5
De conclusie is dat de minister in overeenstemming met zijn bevoegdheid heeft gehandeld en de subsidies van de ondernemer terecht heeft vastgesteld op € 0,-.
Slotsom
5 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. K. Naganathar