ECLI:NL:CBB:2023:500

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
22/1517
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 september 2023, betreft het een beroep van Mucho Gusto HRM B.V. tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de maanden oktober, november en december 2020. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat op 18 maart 2021, omdat de onderneming onvoldoende gegevens had verstrekt om de omzet in de relevante periodes vast te stellen. Het bestreden besluit van 14 juni 2022, waarin het bezwaar van de onderneming ongegrond werd verklaard, leidde tot het beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2023 werd duidelijk dat de onderneming niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie, ondanks herhaalde mogelijkheden om dit te doen. Het College oordeelde dat de minister niet in staat was om de omzet van de onderneming te bepalen, omdat de onderneming deel uitmaakt van een fiscale eenheid en de benodigde gegevens niet had aangeleverd. De onderneming had weliswaar een kolommenbalans ingediend, maar deze gaf geen duidelijkheid over de omzet. De minister had ook geen reactie ontvangen op eerdere verzoeken om nadere stukken.

Het College concludeerde dat de aanvraag om subsidie terecht was afgewezen, omdat de onderneming niet had voldaan aan de eisen die aan de aanvraag waren gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van volledige en tijdige informatie bij subsidieaanvragen. De beslissing van het College was dat het beroep ongegrond was, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen

Mucho Gusto HRM B.V., te Eckelrade, (de onderneming)

(gemachtigde: G. Broshuis)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. O. Andich en mr. M.P. Beudeker).

Procesverloop

Met het besluit van 18 maart 2021 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode oktober, november en december 2020 afgewezen.
Met het besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft naar aanleiding van vragen van het College nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 21 augustus 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De minister heeft de aanvraag om TVL-subsidie afgewezen op de grond dat de hoogte van de omzet van de onderneming niet kan worden bepaald. Daar is de onderneming het niet mee eens. Het College verklaart het beroep van de onderneming ongegrond. Hieronder legt het College uit waarom.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming voert in beroep aan dat met de medewerker van de minister, die de aanvraag aanvankelijk in behandeling had (eerste behandelaar), een termijn was afgesproken voor aanlevering van nadere stukken. Deze termijn heeft de minister niet in acht genomen bij het nemen van het bestreden besluit. De onderneming verzoekt een termijn te geven voor aanlevering van nadere gegevens, zoals afgesproken met de eerste behandelaar.
Standpunt van de minister
4. De minister kan de omzet van de onderneming niet bepalen aan de hand van de beschikbare stukken, omdat de onderneming deel uitmaakt van een fiscale eenheid. De minister heeft aanvullende stukken opgevraagd bij de onderneming, maar die heeft hij niet ontvangen. De minister heeft veelvuldig contact gezocht met de onderneming voor het opvragen van stukken waaruit de omzetcijfers van het vierde kwartaal van 2019 en van 2020 blijken. De minister heeft in de bezwaarfase kenbaar gemaakt aan de onderneming dat geen uitstel werd verleend tot de tweede helft van juni 2022 en de onderneming in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een hoorzitting. Hierop heeft de onderneming niet gereageerd. Ook in beroep heeft de minister de onderneming nog tweemaal in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. Daarop heeft de minister ook geen reactie ontvangen. De onderneming heeft ruim voldoende gelegenheid gehad om nadere stukken in te dienen. Nu de minister de opgevraagde stukken niet heeft ontvangen, kan hij niet beoordelen of de onderneming in aanmerking kan komen voor de subsidie. De aanvraag moet dan ook worden afgewezen op grond van artikel 2.1.6, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.7, tweede lid, onder c, van de TVL.
Beoordeling door het College
5. Bij de bepaling van het omzetverlies wordt uitgegaan van de berekeningswijze die is neergelegd in artikel 2.1.2 van de TVL. De onderneming betwist niet dat zij deel uitmaakt van een fiscale eenheid. De onderneming betwist ook niet dat de aangifte omzetbelasting wordt gedaan over de totale omzet van de ondernemingen binnen de fiscale eenheid. Om die reden kan voor de bepaling van de omzet van de onderneming niet worden uitgegaan van de aangifte omzetbelasting en wordt aan de hand van de administratie van de onderneming vastgesteld welk bedrag beschouwd kan worden als de omzet van deze onderneming (artikel 2.1.2, zesde lid, van de TVL). De minister heeft in dat kader al anderhalf jaar geleden, in februari 2022, uitdraaien van de administratie van de onderneming en van de administratie van Mucho Gusto B.V. opgevraagd over het vierde kwartaal van 2019 (referentiekwartaal) en van 2020 (subsidiekwartaal). De onderneming is ruimschoots in de gelegenheid geweest om deze stukken te verstrekken. Ook het College heeft de onderneming nog een keer in de gelegenheid gesteld gegevens in het geding te brengen waaruit de omzet van de onderneming in het referentiekwartaal en het subsidiekwartaal blijkt. Hierop is evenmin iets ontvangen.
6.
Met de minister is het College van oordeel dat op grond van de stukken die de onderneming wel heeft verstrekt niet kan worden vastgesteld wat de omzet was in de referentie- en de subsidieperiode (het vierde kwartaal van 2019 en van 2020). De onderneming heeft een kolommenbalans ingediend, waaruit niet kan worden opgemaakt of die ziet op de omzet van de onderneming of van Mucho Gusto B.V., een andere vennootschap. De onderneming heeft verder geen uitdraai van haar administratie verstrekt, maar alleen bankafschriften, waaruit geen omzet kan worden vastgesteld. Omdat de omzet in de voor de onderneming geldende referentie- en subsidieperiode niet kan worden vastgesteld, heeft verweerder de aanvraag om een tegemoetkoming terecht afgewezen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
w.g. J.L. Verbeek De griffier is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.1.1
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
[…]
Artikel 2.1.2
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019.
[…]
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2020.
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
7. Tot de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.
Artikel 2.1.6
1, De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.1.7
1. […]
2. Een aanvraag omvat in ieder geval:
[…]
c. een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:
1°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;
2°. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander document waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;
3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor de kalenderjaren waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;
4°. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2019 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2019 blijkt.
[…]