ECLI:NL:CBB:2024:46
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet en de rol van feitelijke houderschap
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2024, betreft het een geschil over de toekenning van fosfaatrechten aan [naam 1] op basis van de Meststoffenwet. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder op 15 oktober 2020 vastgesteld dat het fosfaatrecht van [naam 1] op nul kilogram was, wat door de minister werd bevestigd in een besluit van 9 september 2021. [naam 1] stelde dat hij als feitelijke houder van de runderen moest worden aangemerkt, terwijl de minister en [naam 2], de derde partij, betoogden dat [naam 1] niet als houder kon worden aangemerkt omdat de runderen eigendom waren van [naam 2].
Het College heeft de zaak behandeld op zittingen in november 2022 en november 2023, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren. Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat [naam 1] niet als houder van de dieren kon worden aangemerkt. De minister had alle relevante feiten en omstandigheden in acht genomen en de registratie in het Identificatie- & Registratiesysteem (I&R-systeem) was leidend. Het College oordeelde dat de feitelijke situatie, waarbij [naam 2] de volledige zeggenschap over de dieren had, leidde tot de conclusie dat [naam 1] niet in aanmerking kwam voor fosfaatrechten.
Het College verwierp ook de argumenten van [naam 1] dat hij financieel benadeeld was door het niet toekennen van fosfaatrechten, aangezien dit niet leidde tot een onrechtmatige beslissing van de minister. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van [naam 1] ongegrond werd verklaard, en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.