ECLI:NL:CBB:2024:457
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van subsidieaanvraag op basis van omzetverlies door COVID-19-regeling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2024, zaaknummer 23/105, werd de aanvraag van een ondernemer voor subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) beoordeeld. De ondernemer had een subsidie aangevraagd voor het eerste kwartaal van 2022, maar de minister van Economische Zaken en Klimaat had deze subsidie vastgesteld op nihil, omdat het omzetverlies van de ondernemer minder dan 30% bleek te zijn ten opzichte van het referentiekwartaal. De minister baseerde zijn beslissing op de aangiften omzetbelasting van de ondernemer, waaruit bleek dat het omzetverlies niet voldeed aan de vereisten van de regeling.
De ondernemer was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat de minister ten onrechte was uitgegaan van de aangiften omzetbelasting, omdat deze niet het juiste beeld gaven van de werkelijke omzet. De ondernemer stelde dat de verkoop van elektrische steps, die in de aangiften waren opgenomen, geen reguliere bedrijfsopbrengst was en dat er een fout was gemaakt in de aangifte. De minister verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de aangiften omzetbelasting de enige basis waren voor de berekening van het omzetverlies, en dat er geen suppletieaangiften bekend waren bij de Belastingdienst.
Het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld door de omzetgegevens van de Belastingdienst te gebruiken. De wetgeving biedt geen ruimte voor afwijkingen van deze gegevens, en de ondernemer had geen bewijs geleverd dat de aangiften onjuist waren. Het College concludeerde dat de minister bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen en dat het beroep van de ondernemer ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van correcte aangiften en de strikte toepassing van de regels in de TVL-regeling.