ECLI:NL:CBB:2024:413

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
23/477
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op € 0,- door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 13 januari 2022 de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 9.392,85 teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 16 december 2022 ongegrond verklaard door de minister.

De onderneming stelde dat de gegevens van de Belastingdienst over de omzet in de referentieperiode (Q1 van 2019) niet klopten en dat de minister rekening had moeten houden met de suppletieaangiftes die zij had ingediend. De minister had echter in zijn verweerschrift aangegeven dat de suppletieaangiftes voor januari en februari 2019 niet zichtbaar waren in de ‘TVL Belastingdienstviewer’ en dat deze niet waren geaccepteerd door de Belastingdienst. Hierdoor was de minister genoodzaakt om uit te gaan van de oorspronkelijke aangiftes omzetbelasting.

Het College oordeelde dat de minister terecht de suppletieaangiftes voor januari en februari 2019 buiten beschouwing had gelaten, omdat deze niet waren geaccepteerd. De onderneming voldeed niet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies, waardoor de subsidie terecht op € 0,- was vastgesteld. Het beroep van de onderneming werd dan ook ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen op basis van de ingediende stukken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/477
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. A.P. Flinterman)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

Procesverloop

Met het besluit van 13 januari 2022 heeft de minister de op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de onderneming verleende subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 9.392,85 teruggevorderd.
Met het besluit van 16 december 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
De onderneming voert aan dat de gegevens van de Belastingdienst over de omzet in de referentieperiode (Q1 van 2019) niet kloppen. Zij heeft voor januari, februari en maart 2019 suppletieaangiftes ingediend bij de Belastingdienst. De minister dient uit te gaan van de omzet die uit die suppleties volgt.
In het verweerschrift heeft de minister toegelicht dat de suppletieaangiftes voor januari en februari 2019 niet zichtbaar zijn in de zogenoemde ‘TVL Belastingdienstviewer’. De minister heeft navraag gedaan bij de Belastingdienst en daaruit is gebleken dat deze suppletieaangiftes niet zijn geaccepteerd door de Belastingdienst. De minister is daarom uitgegaan van de omzet die hij wel kan verifiëren in de ‘TVL Belastingdienstviewer’. Op basis daarvan bedraagt het omzetverlies 8,5%.
Het is vaste rechtspraak van het College dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en het berekenen van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:306) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). [1] In dit geval is de vraag of de minister rekening had moeten houden met de suppletieaangiftes voor januari, februari en maart 2019. Het College oordeelt dat de minister de suppletieaangiftes voor januari en februari 2019 buiten beschouwing mocht laten, gelet op het bericht van de Belastingdienst dat hij deze aangiftes niet heeft geaccepteerd. Voor deze maanden is de minister daarom terecht van de oorspronkelijke aangiftes omzetbelasting uitgegaan. Op basis van die aangiftes en de suppletieaangifte voor maart 2019 voldoet de onderneming niet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. Daarom heeft de minister de subsidie terecht vastgesteld op € 0,-.
6 Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.
w.g. B. Bastein de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl