Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Beoordeling
Beslissing
uitspraak te ondertekenen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 13 januari 2022 de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 9.392,85 teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 16 december 2022 ongegrond verklaard door de minister.
De onderneming stelde dat de gegevens van de Belastingdienst over de omzet in de referentieperiode (Q1 van 2019) niet klopten en dat de minister rekening had moeten houden met de suppletieaangiftes die zij had ingediend. De minister had echter in zijn verweerschrift aangegeven dat de suppletieaangiftes voor januari en februari 2019 niet zichtbaar waren in de ‘TVL Belastingdienstviewer’ en dat deze niet waren geaccepteerd door de Belastingdienst. Hierdoor was de minister genoodzaakt om uit te gaan van de oorspronkelijke aangiftes omzetbelasting.
Het College oordeelde dat de minister terecht de suppletieaangiftes voor januari en februari 2019 buiten beschouwing had gelaten, omdat deze niet waren geaccepteerd. De onderneming voldeed niet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies, waardoor de subsidie terecht op € 0,- was vastgesteld. Het beroep van de onderneming werd dan ook ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen op basis van de ingediende stukken.