ECLI:NL:CBB:2024:382

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
22/2423 en 22/2424
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering TVL-subsidie op basis van omzetbelasting aangiften

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van een ondernemer tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De ondernemer had subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periodes april t/m juni 2021 en juli t/m september 2021. De minister had de subsidie voor Q2 vastgesteld op € 1.500,- en voor Q3 op € 0,-, en had het te veel betaalde voorschot teruggevorderd. De ondernemer was het niet eens met deze besluiten en stelde dat de aangiften omzetbelasting niet representatief waren voor haar werkelijke omzet, omdat deze ook omzet van freelancers omvatten.

Het College oordeelde dat de minister terecht was uitgegaan van de aangiften omzetbelasting bij het bepalen van het omzetverlies. De ondernemer had niet aangetoond dat de omzetcijfers in de aangiften niet correct waren en had geen suppletie aangifte ingediend om de cijfers te corrigeren. Het College concludeerde dat de minister bevoegd was om de subsidie te verlagen, omdat het omzetverlies in Q2 lager was dan in de aanvraag en in Q3 niet voldaan werd aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De beroepen van de ondernemer werden ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2423 en 22/2424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak tussen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] ,te [plaats] (de ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. Achalhi en mr. T. Khidouz)

Procesverloop

Met het besluit van 4 april 2022 heeft de minister de subsidie voor de periode april t/m juni (Q2) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 1.500,- en het te veel betaalde voorschot teruggevorderd.
Met het besluit van 13 juli 2022 heeft de minister de subsidie voor de periode juli t/m september (Q3) van 2021 op grond van de TVL vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot teruggevorderd.
Met de besluiten van 7 oktober 2022 (de bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 4 maart 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.
Het College heeft het onderzoek heropend om de ondernemer in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te dienen. Dit nadere stuk heeft het College ontvangen op 12 maart 2024. Daarna is het onderzoek opnieuw gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over
1. De minister heeft de aangiftes omzetbelasting gebruikt voor het berekenen van het omzetverlies van de ondernemer. De ondernemer is het hier niet mee eens, omdat de omzet zoals opgenomen in deze aangiften volgens haar niet representatief is.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer betoogt dat zij terecht TVL-subsidie heeft gekregen. In de betreffende twee kwartalen heeft zij vanwege de coronacrisis één factuur opgemaakt voor haar klanten, waarin ook de facturen van freelancers waren verwerkt. De facturen die zij heeft opgegeven in haar aangiften omzetbelasting betreffen daarom niet allemaal haar eigen omzet, maar ook omzet van de betreffende freelancers. De ondernemer heeft zodra de klanten aan haar betaalden, deze betalingen doorbetaald aan de freelancers. De minister is daarom ten onrechte uitgegaan van de aangiften omzetbelasting. De ondernemer wordt onevenredig benadeeld door het terugvorderen van TVL-subsidie.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt te zijn uitgegaan van de aangiften omzetbelasting en op basis daarvan het omzetverlies te hebben bepaald. De minister is aan de hand van de aangiften tot de conclusie gekomen dat het omzetverlies in Q2 2021 lager is dan vermeld staat in de aanvraag en wat betreft Q3 2021 niet wordt voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De minister was daarom bevoegd de TVL-subsidie van de ondernemer voor Q2 2021 lager en voor Q3 2021 op nihil vast te stellen.
Beoordeling door het College
5.1
Niet in geschil is dat de ondernemer over haar gehele omzet aangifte omzetbelasting doet. Gelet op artikel 2.3.3, vijfde lid, en artikel 2.4.3, vijfde lid, van de TVL moet de minister daarom uitgaan van de aangiften omzetbelasting bij het bepalen van het omzetverlies van de ondernemer. De TVL biedt in het geval van de ondernemer geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze (vgl. uitspraak van 28 augustus 2023, ECLI:NL:CBB:2023:478).
De regelgever heeft in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten er bewust voor gekozen om de aangifte omzetbelasting als uitgangspunt te nemen voor de omzet in de TVL. Het College heeft in eerdere uitspraken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2022, ECLI:NL:CBB:2022:5) geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is.
5.2
Verder is niet in geschil dat als wordt uitgegaan van de aangiften omzetbelasting van de ondernemer, wat betreft Q3 2021 niet wordt voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies en het omzetverlies in Q2 2021 lager uitvalt dan in de aanvraag van de ondernemer. Het is daarbij aan de ondernemer om ervoor te zorgen dat de omzetcijfers in de aangiften omzetbelasting de behaalde omzet juist weergeven. Indien dat niet het geval is, ligt het op de weg van de ondernemer om door middel van een suppletie aangifte de omzetcijfers te corrigeren. Dat heeft de ondernemer niet gedaan.
5.3
Voor zover de ondernemer betoogt dat voor haar een uitzondering moet worden gemaakt, omdat de vaststellingsbesluiten voor haar onevenredig nadelig uitpakken, overweegt het College het volgende. De regelgever heeft in de TVL geen bepaling opgenomen dat in bijzondere omstandigheden van de TVL afgeweken kan worden (hardheidsclausule). Om te zorgen dat de TVL-regeling uitvoerbaar blijft, wijkt de minister alleen in zeer uitzonderlijke gevallen af van deze regeling. In de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 26 februari 2021 (Kamerstukken II, 2020/21, 35420, nr. 233) worden als voorbeelden van zulke gevallen genoemd dat een onderneming in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet heeft en daarom niet in aanmerking komt voor de TVL. De door de ondernemer gestelde omstandigheden waardoor zij genoodzaakt was bepaalde ondernemersbeslissingen te nemen die zij onder normale omstandigheden niet genomen zou hebben, is niet zo’n schrijnende omstandigheid dat de minister had moeten afwijken van de TVL.
5.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister terecht is uitgegaan van de aangiften omzetbelasting van de ondernemer en dat daarmee het omzetverlies voor Q2 2021 lager uitvalt dan in de aanvraag en de ondernemer wat betreft Q3 2021 niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. Uit artikel 2.4.12, vijfde lid, van de TVL volgt dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld als het omzetverlies minder dan 30% is. De minister mocht daarom gebruikmaken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht de subsidies te verlagen. Het College ziet in wat de ondernemer heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de minister daarvan in dit geval had moeten afzien.
Slotsom
6
De beroepen zijn ongegrond
.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46, tweede lid, onder c
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien: de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)]
Artikel 2.3.3, vijfde lid
Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten
aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de
omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de
omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een
aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke
wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de
getroffen MKB-onderneming.
Artikel 2.4.3, vijfde lid
Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten
aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de
omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de
omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een
aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke
wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de
getroffen MKB-onderneming.
Artikel 2.4.12, vijfde lid
De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies
minder dan 30% bedraagt.