ECLI:NL:CBB:2023:478
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling omzet in het kader van de TVL-regeling COVID-19
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 augustus 2023, staat de vaststelling van de omzet van een onderneming centraal in het kader van de TVL-regeling (Tegemoetkoming Vaste Lasten) vanwege de COVID-19-pandemie. De onderneming, vertegenwoordigd door gemachtigde R. van Someren, is van mening dat de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door W. Dam en mr. S.M. Piron, de omzet niet correct heeft vastgesteld. De minister heeft de omzet gebaseerd op de aangifte omzetbelasting, terwijl de onderneming stelt dat de financiële administratie leidend zou moeten zijn, omdat zij pas factureert bij levering, terwijl de feitelijke verkoop eerder plaatsvindt.
De onderneming betoogt dat het moment van factureren niet representatief is voor de werkelijke omzet, wat leidt tot een onterecht nihil vastgestelde TVL-subsidie. Het College oordeelt echter dat de TVL-regeling geen ruimte biedt om af te wijken van de aangifte omzetbelasting. De regeling bepaalt dat de omzet wordt overgenomen uit de aangifte, tenzij de onderneming niet over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, wat in dit geval niet aan de orde is. Het College concludeert dat de minister de omzet op de juiste wijze heeft vastgesteld en dat de beslissing om de TVL-subsidie op nihil te stellen niet onevenredig is, ondanks de bezwaren van de onderneming.
Het College verklaart het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de minister wordt bevestigd. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels binnen de TVL-regeling en de beperkte mogelijkheden voor ondernemers om af te wijken van de vastgestelde omzet op basis van de aangifte omzetbelasting.