ECLI:NL:CBB:2024:380

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
24/295
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot de Wet dieren

Op 3 juni 2024 heeft de wrakingskamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van [naam] in de zaak met nummer 24/295. Dit verzoek om wraking was ingediend naar aanleiding van een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter, mr. W.J.A.M. van Brussel, die op 13 mei 2024 een voorlopige voorziening zou behandelen. Het wrakingsverzoek van [naam] werd niet in behandeling genomen omdat het verzoek geen betrekking had op een specifiek lid van het college, maar op het college als geheel. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek blijk gaf van misbruik van het wrakingsmiddel, aangezien de aangevoerde gronden niet specifiek waren voor de behandelende rechter, maar eerder een algemeen disfunctioneren van het College betrof.

De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek moet zijn gebaseerd op feiten die betrekking hebben op de onpartijdigheid van de specifieke rechter die de zaak behandelt. In dit geval was er geen enkele verwijzing naar de voorzieningenrechter die de zaak zou behandelen, en de argumenten van [naam] waren gericht op het functioneren van het College als geheel. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen voor behandeling.

Daarnaast werd opgemerkt dat dit niet de eerste keer was dat [naam] een wrakingsverzoek indiende op een manier die het College belemmerde in de voortgang van de zaken. De wrakingskamer besloot daarom dat een volgend verzoek om wraking van [naam] ook niet in behandeling zou worden genomen. De behandeling van de zaak 24/295 door mr. W.J.A.M. van Brussel zal worden voortgezet, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/295

beslissing op het wrakingsverzoek van

[naam] , te [plaats] .

Procesverloop

[naam] heeft een tweede verzoek om wraking gedaan in de zaak met nummer 24/295.
Deze zaak betreft het verzoek, dat [naam] op 25 maart 2024 heeft ingediend, om een voorlopige voorziening te treffen naar aanleiding van het op diezelfde datum op zijn bedrijf zonder voorafgaande last toepassen van spoedbestuursdwang.
De wrakingskamer van het College heeft het verzoek van [naam] van 15 april 2024 tot wraking van mr. R.W.L. Koopmans, die als voorzieningenrechter van het College deze zaak behandelde, bij beslissing van 26 april 2024 toegewezen.
Bij brief van 2 mei 2024 is aan [naam] meegedeeld dat mr. W.J.A.M. van Brussel als voorzieningenrechter van het College zijn verzoek om een voorlopige voorziening zal behandelen tijdens de zitting op maandag 13 mei 2024.
Bij brief van 10 mei 2024, bij het College via e-mail binnengekomen op zaterdag 11 mei 2024 om 16:39 uur, heeft [naam] opnieuw een verzoek om wraking gedaan. Het begeleidende
e-mailbericht vermeldt dat [naam] erop vertrouwt dat de zitting van 13 mei 2024 niet doorgaat en naar een ander moment wordt verplaatst.

Overwegingen

1. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, d en g, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 is bepaald dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college, het betrekking heeft op het college als zodanig, of het evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.
2 De wrakingskamer van het College is van oordeel dat deze situaties zich hier voordoen en zal het wrakingsverzoek van [naam] niet in behandeling nemen. De wrakingskamer licht dit hieronder toe.
3 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een wrakingsgrond moet dus zijn gelegen in feiten en omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die een zaak behandelt, niet op het rechterlijk college als zodanig.
4 [naam] neemt in zijn verzoekschrift, samengevat, “het totale disfunctioneren van het College” bij de behandeling van zijn zaken tot uitgangspunt. Volgens hem is duidelijk dat het College geen aandacht wenst te schenken aan de bestaande koppeling tussen het optreden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de kwestie rond (de intrekking van) zijn koperserkenning en evenmin aan de ambtsmisdrijven die de NVWA met deze kwestie heeft gepleegd. Het College weigert consequent in te gaan op wat hij daarover in zijn zaken aanvoert. Volgens [naam] is overduidelijk dat het College politieke belangen faciliteert, boven onafhankelijke rechtspraak. Dit ten behoeve van de NVWA en andere betrokken uitvoerende instanties, wat moet leiden tot het elimineren van de koperserkenning. [naam] kondigt aan dat hij deze casus zal voorleggen aan de Hoge Raad met een verzoek tot onderzoek naar het functioneren van het College. Ook zal hij de Hoge Raad vragen om te komen tot een oplossing die moet leiden tot teruggave van zijn vee, buiten de invloedsfeer van het College om.
5 De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek om wraking geen betrekking heeft op de voorzieningenrechter die nu met de behandeling van zaak 24/295 is belast. [naam] noemt de naam van deze rechter niet en stelt geen feiten en omstandigheden die specifiek op deze rechter betrekking hebben. De feiten en omstandigheden die [naam] aanvoert, hebben alleen betrekking op het (functioneren van) het College als zodanig. Hierdoor voldoet het verzoek van [naam] dus niet aan de eisen die gelden voor het in behandeling nemen ervan en kan het zonder een zitting te houden buiten behandeling worden gelaten.
6 Het betoog van [naam] over – kort gezegd – het totale disfunctioneren van het College en het faciliteren door het College van politieke belangen ten behoeve van uitvoeringsorganisaties als de NVWA ten koste van de uitoefening van onafhankelijke rechtspraak komt er bovendien in feite op neer dat hij op voorhand alle rechters van het College wraakt. Het op deze manier gebruikmaken van het in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven rechtsmiddel geeft naar het oordeel van de wrakingskamer evident blijk van misbruik van het wrakingsmiddel.
7 Daarbij komt dat het niet de eerste keer is dat [naam] zijn wrakingsverzoek dusdanig laat indient dat het voor het College bijna onmogelijk wordt om aanhangige zaken waarbij [naam] betrokken is doorgang te laten vinden en deze vervolgens af te doen (zie bijvoorbeeld de beslissing van 14 juni 2023 in de zaken 23/680 e.a., ECLI:NL:CBB:2023:345). Zoals ook al in die beslissing is overwogen, kwalificeert dit in de gegeven omstandigheden als evident misbruik van het wrakingsmiddel.
8 Het verzoek om wraking wordt daarom niet behandeld. De behandeling van de zaak met nummer 24/295 door mr. W.J.A.M. van Brussel als voorzieningenrechter zal worden voortgezet.
9 Verder zal met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb worden bepaald dat een volgend verzoek om wraking van [naam] niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

Het College:
  • neemt het verzoek om wraking van 10 mei 2024 niet in behandeling;
  • bepaalt dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is genomen door mr. S.C. Stuldreher, mr. M.M. Smorenburg en
mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier, op 3 juni 2024.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.G.M. van Ede
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.