Op 3 juni 2024 heeft de wrakingskamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van [naam] in de zaak met nummer 24/295. Dit verzoek om wraking was ingediend naar aanleiding van een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter, mr. W.J.A.M. van Brussel, die op 13 mei 2024 een voorlopige voorziening zou behandelen. Het wrakingsverzoek van [naam] werd niet in behandeling genomen omdat het verzoek geen betrekking had op een specifiek lid van het college, maar op het college als geheel. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek blijk gaf van misbruik van het wrakingsmiddel, aangezien de aangevoerde gronden niet specifiek waren voor de behandelende rechter, maar eerder een algemeen disfunctioneren van het College betrof.
De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek moet zijn gebaseerd op feiten die betrekking hebben op de onpartijdigheid van de specifieke rechter die de zaak behandelt. In dit geval was er geen enkele verwijzing naar de voorzieningenrechter die de zaak zou behandelen, en de argumenten van [naam] waren gericht op het functioneren van het College als geheel. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen voor behandeling.
Daarnaast werd opgemerkt dat dit niet de eerste keer was dat [naam] een wrakingsverzoek indiende op een manier die het College belemmerde in de voortgang van de zaken. De wrakingskamer besloot daarom dat een volgend verzoek om wraking van [naam] ook niet in behandeling zou worden genomen. De behandeling van de zaak 24/295 door mr. W.J.A.M. van Brussel zal worden voortgezet, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.