ECLI:NL:CBB:2024:369

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
21/1458
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boetebesluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake overtredingen van de Wet dieren door een slachthuis

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2021. Het slachthuis, vertegenwoordigd door mr. M.J.J.E. Stassen, had hoger beroep ingesteld tegen twee boetebesluiten die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waren opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank had het beroep van het slachthuis gegrond verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de boetes verlaagd van € 5.000,- naar € 3.500,-.

Tijdens de procedure heeft de minister aangegeven dat hij het boetebesluit 201605602 niet langer handhaafde, wat leidde tot de intrekking van het hoger beroep door het slachthuis voor het boetebesluit 201605078. Het College heeft vervolgens het hoger beroep tegen het boetebesluit 201605602 gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de hoogte van de boete.

Het College heeft de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het slachthuis, vastgesteld op € 2.998,-, en heeft bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 541,- aan het slachthuis moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn berekend op basis van de verleende rechtsbijstand in de verschillende fasen van de procedure.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1458
uitspraak zonder zitting van de meervoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen:

[naam] B.V., te [plaats] (het slachthuis)

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2021, kenmerk ROT 20/137, in het geding tussen
het slachthuis

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister)

Procesverloop in hoger beroep

Het slachthuis heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 11 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:10856). In deze uitspraak heeft de rechtbank beslist op het beroep van het slachthuis over twee boetebesluiten met de nummers 201605078 en 201605602.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling ter zitting, waarna het College het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

Beoordeling door het College

1.1
Met de besluiten van 24 februari 2017 (boetebesluit 201605078) en 3 maart 2017 (boetebesluit 201605602) heeft de minister aan het slachthuis boetes van elk € 5.000,- opgelegd voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
1.2
Met het besluit van 28 november 2019 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister de bezwaren van het slachthuis tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep van het slachthuis gegrond verklaard vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op de hoogte van de boetes, de boetebesluiten 201605078 en 201605602 herroepen voor zover die zien op de hoogte van de boetes en beide boetebedragen gematigd en vastgesteld op € 3.500,-.
1.4
Bij brief van 15 februari 2024 heeft de minister het College laten weten zijn standpunt ten aanzien van boetebesluit 201605602 niet langer te handhaven. Deze boete is volgens de minister op basis van de verkeerde grondslag en daarom niet juist opgelegd. De minister heeft het College verzocht het hoger beroep ten aanzien van deze boete gegrond te verklaren.
1.5
Met de e-mail van 21 februari 2024 heeft het slachthuis het hoger beroep over het boetebesluit 201605078 ingetrokken. Op het hoger beroep in deze boetezaak hoeft het College dan ook niet meer te beslissen. In dezelfde e-mail heeft het slachthuis om een proceskostenveroordeling over het boetebesluit 201605602 verzocht.
1.6
Met de brief van 5 maart 2024 heeft de minister een reactie gegeven op het verzoek van het slachthuis om proceskostenvergoeding in boetezaak 201605602. De minister stelt dat het slachthuis in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding, waarbij twee punten voor de bezwaarfase (bezwaarschrift en hoorzitting), twee punten voor de beroepsfase (beroepschrift en zitting) en één punt voor het indienen van hoger beroep moeten worden toegekend. Tevens is het volgens de minister aan hem om de griffiekosten in beroep en hoger beroep te vergoeden.
Slotsom
2 Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep voor zover dit ziet op het boetebesluit 201605602. Het College zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het bedrag van boetebesluit 201605602 is vastgesteld op € 3.500,-, het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij het boetebesluit 201605602 is gehandhaafd en het boetebesluit 201605602 van 3 maart 2017 herroepen.
Proceskosten
3 Het College bepaalt dat de minister de door het slachthuis gemaakte proceskosten voor de behandeling van het bezwaar tegen het boetbesluit 201605602, beroep en hoger beroep moet vergoeden
.Het College stelt vast dat - voor zover het gaat om de vergoeding van de in de beroepsfase gemaakte kosten door de rechtbank - al een veroordeling heeft plaatsgevonden in de door het slachthuis gemaakte kosten voor de behandeling van zijn verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft deze kosten vastgesteld op een bedrag van € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoek en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 0,5). Het College zal bij de berekening van de proceskosten bij de toekenning van het aantal punten in beroep hiermee rekening houden.
4 Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,-, 0,5 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het boetebedrag van boetebesluit 201605602 is vastgesteld op € 3.500,-;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het boetebesluit 201605602 van 3 maart 2017 is gehandhaafd;
  • herroept het boetebesluit 201605602 van 3 maart 2017;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van het slachthuis tot een bedrag van € 2.998,-.
  • draagt de minister op het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 541,- aan het slachthuis te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. F.J.J. van West de Veer