6.1[naam 1] is een trustkantoor in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wtt 2018. Een trustkantoor is degene die - kort gezegd - trustdiensten aanbiedt (artikel 1, eerste lid, van de Wtt 2018). Onder trustdienst wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wtt 2018 verstaan:
“a. het zijn van bestuurder van een rechtspersoon of vennoot van een vennootschap in opdracht van een natuurlijke persoon, rechtspersoon, of vennootschap die niet tot dezelfde groep behoort als degene die bestuurder of vennoot is;
b. het in opdracht van een niet tot dezelfde groep behorende natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, ter beschikking stellen van een postadres of bezoekadres […], aan een andere rechtspersoon of vennootschap, indien ten minste één van de volgende aanvullende werkzaamheden wordt verricht ten behoeve van die rechtspersoon of vennootschap of ten behoeve van een tot dezelfde groep als die rechtspersoon of vennootschap behorende, natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap:
1°. het geven van juridisch advies of het verlenen van bijstand, met uitzondering van het verrichten van receptiewerkzaamheden;
2°. het verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden;
3°. het verrichten van werkzaamheden in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening of het voeren van administratie;
4°. het werven van een bestuurder voor een rechtspersoon of vennootschap;
5°. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen aanvullende werkzaamheden;
c. het verkopen van of bemiddelen bij de verkoop van rechtspersonen;
d. het zijn van een trustee in opdracht van een niet tot dezelfde groep behorende natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap;
e. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;”
In de Memorie van toelichting bij deze bepaling (Kamerstukken II, 2017-2018, 34910, nr. 3, p. 33) staat het volgende:
“[…] De tweede genoemde trustdienst (b) betreft het ter beschikking stellen van een adres aan een doelvennootschap, gecombineerd met aanvullende werkzaamheden. Indien uitsluitend het adres ter beschikking wordt gesteld kwalificeert de ter beschikking stellende partij als een domicilieverlener en valt daarmee onder de Wwft. In het geval van trustdienst (b) worden er aanvullende werkzaamheden geleverd aan de doelvennootschap waaraan ook domicilie wordt verleend of aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die deel uitmaakt van de groep waartoe de doelvennootschap behoort. De aanvullende werkzaamheden staan omschreven onder punt 1° tot en met 6° […]. […]”
6.2.1In de - op 1 januari 2013 vervallen - Regeling bekostiging Wet toezicht trustkantoren gold op grond van artikel 8 als maatstaf “de jaarlijkse omzet en overige opbrengsten uit trustdiensten” voor het in rekening te brengen jaarlijkse bedrag aan toezichtkosten. In de toelichting op die regeling (Stcrt. 27 februari 2004, nr. 40) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“[…] Alleen ingeval een trustkantoor onderdeel uitmaakt van een onderneming die ook niet- trustdiensten aanbiedt, zijn naar verwachting extra administratieve lasten verbonden met de opgave van de jaarlijkse omzet en overige opbrengsten. De jaarlijkse omzet en overige opbrengsten uit trustdiensten moeten dan immers worden gescheiden van die uit andere diensten. […]"
6.2.2Per 1 januari 2013 verving de Wbft, de voorloper van de Wbft 2019, het bekostigingssysteem dat sinds 2004 van kracht was en dat was vastgelegd in afzonderlijke financiële toezichtwetten. In bijlage II bij die wet waren de te hanteren heffingsmaatstaven vastgelegd, waarbij voor trustkantoren de maatstaf “omzet” gold. Uit de Memorie van toelichting van de Wbft komt naar voren dat voor trustkantoren wat betreft de heffingsmaatstaf geen verandering is beoogd ten opzichte van de oude situatie (Kamerstukken II, 2011-2012, 33057, nr. 3, p. 8).
6.3.1Met de Wbft 2019 is de Wbft vervangen. Daarbij is de uitwerking van de kostenvergoeding naar lagere regelgeving gedelegeerd (artikel 15, derde en vierde lid, van de Wbft 2019).
6.3.2Artikel 15, eerste lid, van de Wbft 2019 bepaalt dat de toezichthouder jaarlijks bij een onder toezicht staande persoon een bedrag voor de kosten van het toezicht in rekening brengt. In de Memorie van toelichting bij de Wbft 2019 (Kamerstukken II, 2017-2018, 34870, nr. 3, p. 8) staat het volgende:
“[…] Voor de vergoeding van deze kosten [de kosten voor doorlopend toezicht] bestaat een eigen systematiek om tot een per persoon te vergoeden bedrag te komen. De basis wordt gevormd door kosten toe te rekenen aan categorieën personen (beleggingsinstellingen, verzekeraars, banken, pensioenfondsen, e.d.). De kosten per categorie zijn gebaseerd op de regels waarop toezicht moet worden gehouden, op de naleving, de toezichtintensiteit en de omvang en aard van de populatie van de categorie. Vervolgens worden per categorie maatstaven vastgesteld om tot de concrete vergoeding per persoon uit die categorie te komen. De maatstaven weerspiegelen de omvang van de personen die onder toezicht staan, en daarmee de draagkracht van de personen binnen een categorie.[…]”
6.3.3In artikel 8 van het Bbft 2019 is bepaald dat DNB de kosten voor het doorlopend toezicht die zij voor een toezichtcategorie maakt, in rekening brengt bij de personen die in onderdeel B van bijlage 2 staan vermeld (eerste lid) en dat de hoogte van het jaarlijks aan een persoon in rekening te brengen bedrag wordt bepaald aan de hand van de maatstaven, zoals vastgesteld in bijlage 2, onderdeel B (tweede lid). In Bijlage 2, onderdeel A, zijn "Trustkantoren" aangewezen als een toezichtcategorie en in Bijlage 2, onderdeel B, onder 9, is voor "Trustkantoren waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3 van de Wet toezicht trustkantoren 2018" als maatstaf "Omzet" vastgesteld.
6.3.4In de Regeling bekostiging financieel toezicht 2020 (Rbft 2020) zijn vervolgens de verschillende bandbreedtes en tarieven vastgesteld. Voor trustkantoren geldt bij personen met een omzet in het bereik van (...) > € 0,5 miljoen tot en met € 1 miljoen, zoals bij [naam 1] het geval is, een tarief van € 48.500.
6.4.1Zoals uit het voorgaande volgt en zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, heeft de regelgever met Bijlage 2, onderdeel B, onder 9, van het Bbft 2019 ervoor gekozen om voor de categorie trustkantoren “omzet” vast te stellen als maatstaf om tot de concrete vergoeding per persoon uit die categorie te komen. Daarbij gaat het, zoals de rechtbank onder verwijzing naar (de toelichting op) de Regeling bekostiging Wet toezicht trustkantoren en de geschiedenis van totstandkoming van de Wbft eveneens terecht heeft overwogen, om de jaarlijkse omzet en overige opbrengsten uit trustdiensten.
6.4.2Niet in geschil is dat het bedrag van € 194.942,-, zoals door [naam 1] vermeld in de door haar toegestuurde ‘specificatie netto omzet 2019’, valt onder de jaarlijkse omzet en overige opbrengsten uit trustdiensten. Anders dan [naam 1] aanvoert is het College met de rechtbank en DNB van oordeel dat ook het bedrag van € 605.353,- (zowel ‘honorarium’ € 577.979,-, als ‘doorbelaste kosten’ € 27.374,-) als aanvullende werkzaamheden onder de jaarlijkse omzet en overige opbrengsten uit trustdiensten valt. Deze aanvullende werkzaamheden zijn trustdiensten in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wtt 2018, omdat [naam 1] deze werkzaamheden levert in combinatie met domicilieverlening. Dat, zoals [naam 1] onder verwijzing naar de brief van de minister van Financiën van 26 juni 2018 aanvoert, aanvullende diensten als juridisch advies, het doen van belastingaangifte of het opmaken van de jaarrekening niet zelfstandig als trustdienst kwalificeren, doet daaraan niet af. Het is de combinatie van domicilieverlening met de aanvullende werkzaamheden die maken dat die aanvullende werkzaamheden onder de definitie van trustdienst in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wtt 2018 vallen. Het toezicht van DNB ziet ook op die aanvullende werkzaamheden. Dat wat [naam 1] hierover verder aanvoert stuit op het voorgaande af. Hoewel [naam 1] op de zitting van het College heeft gesteld dat de omzet in 2019 ook (deels) is behaald met overige werkzaamheden, die volgens haar in elk geval niet als trustdiensten kunnen worden aangemerkt, stelt het College vast dat zij daarvan geen opgave heeft gedaan in de door haar toegestuurde ‘specificatie netto omzet 2019’. Daarmee hoefde DNB bij het vaststellen van het heffingsbedrag dan ook geen rekening te houden.
6.4.3Uit het voorgaande volgt dat DNB terecht is uitgegaan van een jaarlijkse omzet en opbrengsten uit trustdiensten van in totaal € 800.295,-. Op grond daarvan heeft DNB
[naam 1] met het heffingsbesluit een tarief van € 48.500,- in rekening gebracht. DNB heeft het heffingsbesluit dus overeenkomstig de toepasselijke regelgeving vastgesteld.