In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2022, hebben eiseres 1 en eiseres 2, beide trustkantoren, beroep ingesteld tegen een besluit van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) dat hen een heffing van € 48.500,- voor reguliere toezichtskosten over het jaar 2020 oplegde. Dit besluit volgde op een heffingsbesluit van 18 december 2020, waarin DNB de heffing op basis van de totale groepsomzet van eiseres 1 over 2019, die € 800.295,- bedroeg, had vastgesteld. Eiseres 1 en eiseres 2 stelden dat DNB ten onrechte de volledige omzet had betrokken bij de berekening van de heffing, en dat alleen de omzet uit vergunningsplichtige trustdiensten in aanmerking genomen had moeten worden.
De rechtbank oordeelde dat DNB de omzet van beide eiseressen terecht had betrokken bij de heffing, aangezien de wet- en regelgeving geen onderscheid maakt tussen omzet uit trustdiensten en andere activiteiten. Eiseres 2 werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen bezwaar had gemaakt tegen het heffingsbesluit, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is. De rechtbank concludeerde dat DNB de heffing op een juiste manier had vastgesteld en dat de beroepsgronden van eiseres 1 niet slaagden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor trustkantoren om zich bewust te zijn van de gevolgen van hun totale omzet voor de toezichtskosten die DNB in rekening brengt.