ECLI:NL:CBB:2024:264

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
21/645
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor slachterij wegens overtreding van dierenwelzijnsregels

Op 9 april 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een hoger beroep van een slachterij tegen een boete die was opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De slachterij had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de boete had gehandhaafd wegens overtredingen van artikel 3 van Verordening 1099/2009. De slachterij werd beschuldigd van het niet waarborgen van het welzijn van kuikens, die te lang op hun rug in de carrousel lagen tijdens het slachtproces. De minister had een boete van € 2.500 opgelegd, die de rechtbank had verlaagd naar € 2.125 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de slachterij de regels had overtreden, maar matigde de boete verder tot € 1.875 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De slachterij had ook verzocht om schadevergoeding wegens deze overschrijding, wat het College toekende. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van slachterijen om te voldoen aan de welzijnseisen voor dieren en de noodzaak van een zorgvuldige uitvoering van de procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/645

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] , de slachterij

(gemachtigde: mr. R. Bassie),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2021, kenmerk ROT 20/533, in het geding tussen
de slachterij
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. L. Harteveld)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid)

Procesverloop in hoger beroep

De slachterij heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 26 april 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:3637).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De slachterij heeft nadere stukken ingediend.
De zitting was op 15 november 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] namens de slachterij, bijgestaan door de gemachtigde van de slachterij en de gemachtigde van de minister vergezeld door [naam 3] , toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
De slachterij heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft het College de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) als partij aangemerkt.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 5 september 2017 omstreeks 17.00 uur heeft een toezichthouder van de NVWA bij de slachterij een inspectie uitgevoerd. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevindingen van 7 september 2017 (rapport van bevindingen). Dit rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende.
“Ik zag, lopend van de aanvoerhal met de gestalde kuikens naar de slachthal, dat
de carrousel erg vol met kuikens was. Ik zag vanuit de verte de kuikens boven de
rand van de carrousel uit komen. Daarop besloot ik om 2 minuten te gaan staan
tellen op de locatie net voor de eerste aanhanger, kijkend naar de kuikens die hun
eerste ronde in de carrousel hebben voltooid en doorgaan voor een tweede ronde.
In deze 2 minuten zag ik dat 6 kuikens op hun rug lagen, terwijl ze weer een
nieuwe ronde in de carrousel gingen draaien Deze werden alle door de naast mij
staande eerste aanhanger alsnog omgedraaid.
Deze kuikens lagen minstens 1 ronde in de carrousel op hun rug. Uit mijn
deskundigheid als dierenarts weet ik dat het op de rug liggen een onnatuurlijke,
stressvolle houding is, waardoor kuikens lijden ervaren. Een kuiken heeft geen
middenrif waardoor organen in de buikholte in deze houding veel druk geven op
de longen en luchtzakken waardoor ademhaling bemoeilijkt wordt en er gevaar
voor verstikking bestaat.
Ik zag kuikens op elkaar vallen, doordat er kuikens kwamen vanuit de
aanvoerband die boven op de overblijvers van de eerste ronde in de carrousel
terecht kwamen. Ik zag ook 1 kuiken uit de carrousel vallen net na de laatste
aanhanger. Om het gevallen kuiken te kunnen pakken, bukte ik me en daar zag ik
nog 4 andere kuikens onder de aanvoerband naar de carrousel staan. Ik heb de
heer [naam 4] , [naam 5] , en [naam 6] gevraagd wie van de aanhangers
eindverantwoordelijk is voor het omdraaien van rugliggers. Volgens deze
welzijnsofficieren is de laatste aanhanger daarvoor verantwoordelijk. Daarop zijn
[naam 5] en ik weer naar de carrousel gegaan en hebben samen geconstateerd dat
de laatste aanhanger [naam 7] heette. Volgens de administratie van [naam 1] B.V. is
deze hanger nog niet in het bezit van een getuigschrift welzijn. Hij is wel op 15 augustus aangemeld voor de cursus.
(…)
Via e-mail heb ik de volgende verklaring mogen ontvangen van de heer [naam 2]
, bedrijfsleider:
Bij navraag bleek dat in de praktijk deze man (inschrijving dhr. [naam 7] SVO, zie
bijlage) naast een ervaren aanhanger (getuigschrift [naam 8] , zie bijlage)
stond. Dus in het kader van het begeleidingstraject was dit de reden en in onze
ogen dus conform afspraken dat een hanger die nog geen diploma heeft begeleid
wordt door een ervaren aanhanger. Of deze man dan als laatste of als één na
laatste staat lijkt mij in dit kader niet heel relevant.
In het verhaal zie ik geen constatering dat kuikens meerdere rondes op de rug in
de carrousel blijven liggen. Daar waar geconstateerd wordt dat er een kuiken op
de rug ligt wordt dit hersteld. Dat er kuikens tegen elkaar aanvallen is in een
carrousel vorm nu eenmaal niet te voorkomen. Dat er kuikens soms uit de
carrousel vallen is ook niet te voorkomen. Ook hiervoor worden er regelmatig
rondes gelopen om deze kuikens terug te plaatsen in de carrousel.
Wat mij wel bevreemd in dit verhaal dat je mij als bevestiging van je eigen
verhaal aanhaalt. Conclusies mag je zelf trekken.”
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen zoals beschreven in het rapport van bevindingen heeft de minister met het besluit van 29 december 2017 (het boetebesluit) aan de slachterij een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege het volgende feit:
Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren beschermd zijn tegen letsel en geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen.
Volgens de minister heeft de slachterij daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en artikel 3, eerste en tweede lid, aanhef en onder b en d, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
1.4
Met het besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van de slachterij tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van de slachterij gegrond verklaard uitsluitend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het besluit van de minister van 18 december 2019 vernietigd voor zover dat ziet op de hoogte van de boete, het besluit van de minister van 29 december 2017 in zoverre herroepen en het boetebedrag vastgesteld op € 2.125,-.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van de slachterij
3.1
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de slachterij artikel 3, eerste en tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden, zodat ten onrechte een boete is opgelegd. Dit omdat de slachterij ervoor heeft gezorgd dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning en lijden wordt bespaard.
3.2.1
Met betrekking tot de rugligging van kuikens is de slachterij van mening dat deze situatie niet vermijdbaar was. Ook is ten onrechte overwogen dat kuikens op de rug zijn komen te liggen, doordat de carrousel te vol zou zijn geweest. Volgens de slachterij was de carrousel niet te vol en is dat door de toezichthouder ook niet vastgesteld. Anders dan de rechtbank heeft verondersteld, is het niet de bedoeling dat de carrousel na de laatste aanhangmedewerker (nagenoeg) leeg is, want als de carrousel niet voldoende gevuld is, zullen er lege plekken aan de slachtlijn ontstaan. Het is niet altijd vermijdbaar dat een rugligger niet door de laatste aanhanger in de ronde wordt opgepakt om vervolgens 4 seconden later alsnog opgepakt te worden door de eerste aanhanger. Niet altijd kan op tijd worden ontdekt dat er een kuiken op de rug ligt, onder meer omdat dat niet steeds zichtbaar is wanneer de kuikens in elkaar verstrengeld liggen. Aangezien het onvermijdelijk is dat incidenteel een rugligger langer dan een ronde blijft liggen in de carrousel, was de aanvankelijk in de werkinstructie opgenomen norm dat rugliggers binnen één ronde moesten worden opgepakt (slechts) een streefnorm. Uit het rapport van bevindingen blijkt niet dat kuikens langer dan één ronde op de rug lagen. Gezien het aantal kuikens dat tegelijk in de carrousel komt, kan de toezichthouder onmogelijk vaststellen dat een kuiken dat op de rug terecht komt hetzelfde kuiken is dat bij passage van de aanvoerband op de rug ligt.
3.2.2
Met betrekking tot de stapeling van kuikens stelt de slachterij dat niet is bewezen dat er sprake is geweest van een vermijdbare situatie. Anders dan de rechtbank heeft verondersteld is het, zoals toegelicht, niet de bedoeling dat de carrousel na de laatste aanhangmedewerker (nagenoeg) leeg is. De slachterij stelt dat niet altijd is te voorkomen dat kuikens op elkaar terecht komen, nu dit inherent is aan het gebruik van een carrousel. Er geldt volgens de interne procedure dan ook geen resultaatsnorm, maar een inspanningsverplichting.
3.2.3
Met betrekking tot de gevallen kuikens merkt de slachterij op dat het soms kan gebeuren dat een kuiken buiten de carrousel terechtkomt. Uit het rapport van bevindingen volgt niet dat een volle carrousel zou hebben geleid tot kuikens op de grond. De rechtbank is er volgens de slachterij ten onrechte aan voorbijgegaan dat het technisch en met het oog op de arbeidsomstandighedenwetgeving niet is te voorkomen dat er soms kuikens uit de carrousel vallen.
3.3
Volgens de slachterij heeft de rechtbank bovendien miskend dat met het rapport van bevindingen niet bewezen is dat sprake is geweest van pijn, spanning en lijden. De slachterij meent dat bij een vermeende overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Verordening 1099/2009 bewezen zou moeten worden dat sprake is geweest van pijn, spanning of lijden en dat de noodzakelijke maatregelen daartegen achterwege zijn gebleven. Dat zou onder meer kunnen worden vastgesteld op basis van relevante bevindingen van een toezichthouder met betrekking tot het gedrag van de kuikens en/of uit lichamelijk onderzoek van levende en/of dode kuikens. Het rapport van bevindingen bevat geen beschrijving van het gedrag van de kuikens in en onder de carrousel. Ten aanzien van de rugliggers is ten onrechte niet getoetst of in het concrete geval sprake was van lijden. Volgens de slachterij treedt de minister niet handhavend op als kuikens maximaal één ronde van 18 seconden op de rug liggen. Hier lagen de kuikens hooguit 22 seconden op de rug. Niet is aangetoond dat de 4 extra seconden tot pijn, spanning en lijden hebben geleid. Het rapport van bevindingen bevat geen aanknopingspunt dat sprake is geweest van pijn, spanning of lijden bij de kuikens als gevolg van het ‘stapelen’ of bij de kuikens die op de grond zijn gevallen en onder de carrousel zijn aangetroffen.
3.4
De slachterij is van mening dat artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009 niet is overtreden.
Volgens de slachterij is niet gesteld, noch aangetoond dat er sprake is geweest van letsel, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en b, van Verordening 1099/2009.
Evenmin is beoordeeld of er tekenen waren van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag, zodat reeds daarom niet is aangetoond dat artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van Verordening 1099/2009 is overtreden.
Voor zover de rechtbank van oordeel is geweest dat uit de beweerdelijke overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 volgt dat ook artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009 is overtreden, gaat dit volgens de slachterij niet op, nu evenmin sprake is van een overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009.
3.5
Subsidiair had de rechtbank volgens de slachterij de boete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a,van het Besluit handhaving en overige zaken Wet Dieren moeten halveren, omdat deze onevenredig hoog is. De rechtbank heeft miskend dat de gevolgen voor het dierenwelzijn afwezig althans gering waren. Noemenswaardige pijn, stress en lijden is niet opgetreden. Een medewerker heeft de kuikens onmiddellijk weer rechtop geplaatst, waardoor de kuikens maar heel kort op hun rug hebben gelegen. Het opleggen van een boete, omdat kuikens meerdere seconden in de carrousel op de rug hebben gelegen, staat in geen verhouding tot kuikens die bij het vangen en transporteren op hun rug terecht zijn gekomen en soms tot wel uren zo liggen. Ook het feit dat kuikens op elkaar en op de grond terecht zijn gekomen, heeft niet tot noemenswaardige pijn, stress en lijden geleid.
Standpunt van de minister
4.1
Op basis van het rapport van bevindingen van de toezichthouder heeft de minister vastgesteld dat sprake was van overtreding van artikel 3, eerste lid, en artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009.
4.1.1
Het rapport van bevindingen en de nadere toelichting die de minister daarop heeft ontvangen, leiden volgens de minister tot de conclusie dat de vermijdbaarheid van de spanning of het lijden is gebleken.
Het erg vol zijn van de carrousel, het vallen van kuikens op andere kuikens die nog in de carrousel stonden en het aantreffen van kuikens die naast de carrousel zijn gevallen, maakt volgens de minister dat geconcludeerd kan worden dat er sprake is van hetzij pijn, spanning of lijden dat vermeden kan worden door de regels voor de slacht in de Verordening na te leven. Dit was vermijdbaar door het direct oppakken van kuikens indien zij naast de carrousel terechtkomen, het consequent opvolgen van de eigen procesbeschrijving, het aanpassen van de aanvoer indien de carrousel nog niet leeg (genoeg) is en het tijdig ingrijpen van de laatste
aanhanger indien er kuikens worden aangetroffen die op hun rug terecht zijn
gekomen.
De minister volgt de toezichthouder in de bevinding dat, gelet op de omstandigheden waarbij er kuikens aan het begin van de carrousel op elkaar vielen, de kuikens vanaf het begin van de ronde op hun rug hebben gelegen en bij het passeren van de toezichthouder begonnen aan de tweede ronde, hetgeen niet strookt met de procesbeschrijving (werkinstructie) die een maximale tolerantie van één ronde toestaat. Dat de kuikens later op de band op hun rug zouden zijn gevallen, acht de minister onaannemelijk.
4.1.2
De minister is van mening dat er in het specifieke geval geen redenen zijn om aan te nemen dat niet mag worden uitgegaan van de juistheid van de bevindingen in het boeterapport. De overtreding is terecht vastgesteld.
4.2
Volgens de minister zijn geen omstandigheden bekend die moeten leiden tot matiging. Er is geen sprake van geringe gevolgen die nopen tot afwijking van het vastgestelde boetebedrag. De slachterij dient ervoor te zorgen dat bij het doden van dieren hen elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Uit de bevindingen in het boeterapport vloeit voort dat het welzijn van de dieren in het slachthuis door de slachterij is geschaad.
Wettelijk kader
5 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak, die deel uitmaakt van deze uitspraak
Oordeel van het College
6.1
Zoals de rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen, rust in gevallen als deze, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbijgegaan worden. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2
In het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder vastgesteld dat zes kuikens nog op hun rug lagen, terwijl de carrousel aan een nieuwe ronde begon en dat deze kuikens door de naast hem staande eerste aanhanger alsnog werden omgedraaid. De kuikens lagen minstens één ronde in de carrousel op hun rug. De toezichthouder geeft aan dat hij uit zijn deskundigheid als dierenarts weet dat het op de rug liggen een onnatuurlijke, stressvolle houding is, waardoor kuikens lijden ervaren. Een kuiken heeft volgens de toezichthouder geen middenrif, waardoor organen in de buikholte in deze houding veel druk geven op de longen en luchtzakken. Dit bemoeilijkt de ademhaling en er bestaat gevaar voor verstikking. Het College ziet geen grond voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder. De slachterij heeft niet betwist dat er zes kuikens waren die nog op hun rug lagen, terwijl de carrousel aan een nieuwe ronde begon en die pas door de eerste aanhanger zijn omgedraaid. In wat de slachterij heeft aangevoerd, ziet het College geen aanleiding voor de conclusie dat de minister niet van het rapport van bevindingen had mogen uitgaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het op de rug liggen voor de kuikens lijden oplevert, is het College van oordeel dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de slachterij in dit geval artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden.
6.3
De slachterij heeft onvoldoende onderbouwd dat het niet altijd vermijdbaar is dat een kuiken langer dan één ronde in de carrousel op de rug blijft liggen en pas door de eerste aanhanger van de nieuwe ronde wordt opgepakt. De minister heeft er terecht op gewezen dat de eigen werkinstructie van de slachterij ervan uitgaat dat de kuikens binnen één ronde worden rechtgezet. Als de medewerkers de op de rug liggende kuikens niet kunnen opmerken, kan de toevoer naar de carrousel worden verminderd. Dat de slachterij haar werkinstructie inmiddels heeft aangepast, maakt het voorgaande niet anders.
6.4
Het College kan de rechtbank niet volgen in de overweging dat vanwege het op elkaar en uit de carrousel vallen van de kuikens sprake is van een overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009. Hetgeen de rechtbank ten aanzien van deze kuikens heeft overwogen (onder 3.7 en 3.8) over het veroorzaken en niet voorkomen van pijn, spanning of lijden bij kuikens, vindt geen grondslag in het rapport van bevindingen. Daarin heeft de toezichthouder uitsluitend wat betreft het op de rug liggen van de kuikens in de carrousel uiteengezet dat hierdoor lijden wordt ervaren. Dat het op elkaar liggen in de carrousel en het uit de carrousel vallen bij de kuikens pijn, spanning of lijden veroorzaakt, heeft de toezichthouder niet vastgesteld. Evenmin is vastgesteld dat deze kuikens onvoldoende beschermd waren tegen letsel, of tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertoonden.
6.5
Hoewel de hogerberoepsgrond over de op elkaar en uit de carrousel vallende kuikens terecht is, leidt dit er niet toe dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het College is immers met de rechtbank van oordeel dat sprake is van overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2099 vanwege de kuikens die in de carrousel te lang op hun rug lagen, zodat de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd, met verbetering van de gronden.
6.6
Gelet op het voorgaande oordeelt het College dat de minister bevoegd was om de slachterij de boete op te leggen.
Hoogte van de boete
7 Het College stelt vast dat de hoogte van de bestuurlijke boete die mag worden opgelegd wegens de in geding zijnde overtreding op grond van artikel 8.8 van de Wet dieren wettelijk is vastgelegd in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving) en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren (Regeling handhaving). Niet gebleken is dat de minister met betrekking tot de in geding zijnde boete een onjuiste toepassing heeft gegeven aan wat in deze regelingen is bepaald over de hoogte van de boete. De slachterij heeft gesteld dat de minister de boete had moeten halveren op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving. Gegeven de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts in deze zaak en gelet op de aard van de hier aan de orde zijnde overtredingen, ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat de in deze bepaling bedoelde risico’s of gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu in dit geval gering zijn of ontbreken.
Voor een halvering van de boete ziet het College dan ook geen aanleiding.
Het College ziet, behalve in de overschrijding van de redelijke termijn, ook verder geen aanleiding om de boete te matigen.
Overschrijding van de redelijke termijn
8.1
De slachterij heeft in haar brief van 1 november 2023 verzocht om matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het College overweegt hierover het volgende.
8.2
In punitieve zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar.
8.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 1 december 2017. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou moeten bedragen. Op het moment van deze uitspraak, is deze redelijke termijn overschreden met ongeveer 2 jaar en 5 maanden.
8.4
Volgens vaste rechtspraak wordt bij overschrijding van de redelijke termijn de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaak met 15% gematigd tot een bedrag van € 2.125,-. Het College ziet reden deze boete verder te matigen met 10% tot een bedrag van € 1.875,-.

Slotsom

9.1
De aangevallen uitspraak moet in verband met de hiervoor bedoelde overschrijding van de redelijke termijn worden vernietigd voor zover de hoogte van de boete is vastgesteld op € 2.125,-. De hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 1.875,-. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
9.2
Nu de verdere overschrijding van de redelijke termijn is veroorzaakt door de duur van de behandeling bij het College, zal de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) worden veroordeeld in de door de slachterij in hoger beroep hiervoor gemaakte proceskosten. Het College stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 (één punt voor het stuk waarin is gevraagd om matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn, met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 875,-). Ook zal de minister het griffierecht in hoger beroep aan de slachterij moeten vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, alleen voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • herroept het boetebesluit in zoverre en stelt de boete vast op € 1.875,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van de slachterij tot een bedrag van € 437,50;
  • draagt de minister op het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 360,- aan de slachterij te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. C.T. Aalbers en mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. F.J.J. van West de Veer

Bijlage

Artikel 3 van Verordening 1099/2009 luidt als volgt:

“1. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
2. Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren:
(…);
b) beschermd zijn tegen letsel;
(…)
d) geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen;
(…).”
Wet dieren luidt - voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)”
“Artikel 8.8 Hoogte bestuurlijke boete
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.”
Regeling houders van dieren luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 5.8. Verbodsbepaling
Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van (EG) nr. 1099/2009.”
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 2.2 Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
(…)”
“Artikel 2.3 Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.”
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren luidt als volgt:
“Artikel 1.2 Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.”
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
“Regeling houders van dieren Categorie
Artikel 5.8 3”