ECLI:NL:CBB:2024:250
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op basis van vestigingsvereiste in het kader van COVID-19 steunmaatregelen
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 april 2024, zaaknummer 22/2126, werd de aanvraag van een onderneming voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had eerder op 18 mei 2022 de aanvraag afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat een onderneming ten minste één vestiging moet hebben die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar. De onderneming, een franchiseorganisatie voor telecomwinkels, stelde dat zij op een bepaald adres duurzaam activiteiten uitoefende, maar het College oordeelde dat zij dit niet aannemelijk had gemaakt. De minister had in zijn besluit aangegeven dat de onderneming een virtueel kantoor had en dat er geen duurzame activiteiten op het opgegeven adres plaatsvonden. Tijdens de zitting op 26 februari 2024 werd het standpunt van de onderneming verder toegelicht, maar het College bleef bij zijn oordeel dat de aanvraag terecht was afgewezen.
Het College oordeelde dat de minister de hoorplicht had geschonden, maar dat dit gebrek niet leidde tot benadeling van de onderneming, aangezien de uitkomst van het besluit waarschijnlijk hetzelfde zou zijn geweest. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de onderneming. De uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste voor het verkrijgen van subsidies en de noodzaak voor ondernemingen om aan te tonen dat zij daadwerkelijk duurzame activiteiten uitoefenen op de opgegeven vestigingslocaties.