Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2024 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V. ( [naam 1] ), te [plaats]
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] B.V.
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
[naam 1] voert in hoger beroep aan dat er onvoldoende bewijs is dat zij mestmonsters heeft gemanipuleerd. Volgens [naam 1] volgt dat niet uit het onderzoek dat het RIKILT heeft gedaan naar de inhoud van 24 sealbags met mestmonsters en 11 restmonsters die op 26 juli 2013 door de NVWA bij het Laboratorium Zeeuws-Vlaanderen in beslag zijn genomen. Restanten van kunstmest kunnen namelijk ook op een andere manier dan door het plegen van frauduleuze handelingen in de mest terecht zijn gekomen. Dat er sprake was van afwijkende sealnaden is volgens [naam 1] van weinig of geen betekenis, omdat uit een verklaring van een loonwerker blijkt dat er met enige regelmaat opnieuw werd geseald. Als er al geconcludeerd zou kunnen worden dat bij de door het RIKILT onderzochte monsters sprake was van manipulatie, dan geldt dat in ieder geval niet voor de andere vrachten in 2012 en 2013 waarvan de NVWA uit een Excel-bestand afleidt dat daarbij mestmonsters zijn gemanipuleerd. De NVWA heeft ten onrechte uit dat Excel-bestand de conclusie getrokken dat er sprake is van frauduleuze opgaven. Het Excel-bestand is tot stand gekomen door het vergelijken van appels met peren: bij de samenstelling van dat bestand heeft de NVWA namelijk voor de aangevoerde vrachten de gehaltes fosfaat en stikstof aangehouden die bleken uit de bemonstering van de mest, en op basis daarvan voor iedere silo de voorraad fosfaat en stikstof vastgesteld, maar vervolgens zijn per silo voor de afgevoerde vrachten fosfaat- en stikstofhoeveelheden van de voorraad afgetrokken op basis van de door het toezichthouders berekende “voortschrijdend gemiddelde”. De NVWA heeft daarbij geen rekening gehouden met (on)nauwkeurigheidsmarges bij de bemonstering van de aanvoer. Zelfs als de door [naam 1] opgegeven gehaltes aan fosfaat en stikstof voor een afgevoerde vracht niet als frauduleus werden aangemerkt, is de NVWA toch steeds uitgegaan van de gehaltes die zijn berekend op basis van het voortschrijdende gemiddelde. Ook is de NVWA ervan uitgegaan dat mest zich in een silo steeds homogeen gedraagt, wat niet het geval is. Bij een aantal silo’s leidden de berekeningen van de NVWA tot een negatieve voorraad, wat vervolgens is “opgelost” door de negatieve voorraad in het begin van de telling erbij te plussen zonder enige waardering voor de gehaltes fosfaat en stikstof. Door deze werkwijze is een steeds grotere afwijking van de werkelijke situatie ontstaan. Bij silo 104299 is, naast de opslag van vloeibare mest, ook sprake van opslag van vaste mest. De NVWA is bij deze silo ten onrechte ervan uitgegaan dat alle aangevoerde vaste mest meteen bij de vloeibare mest wordt gevoegd. In werkelijkheid wordt, als daar specifiek om wordt gevraagd, bij gelegenheid handmatig vaste mest met de drijfmest opgemengd. De NVWA heeft daarmee bij de berekening van het voortschrijdende gemiddelde van die silo geen rekening gehouden. Dat er mest met lage gehaltes aan fosfaat en/of stikstof naar landbouwbedrijven wordt afgevoerd is trouwens niet opvallend, omdat [naam 1] in feite mest “op bestelling” levert. [naam 1] kan op de samenstelling sturen door vaste mest bij de vloeibare mest te voegen en te mixen of door de slang op een hoger of lager punt in de silo met de vloeibare mest in te hangen. De Excel-bestanden kunnen dan ook onmogelijk als bewijs voor overtreding 2 worden gebruikt. Daarnaast geldt dat de afwijkingsmarge van 50% niet gebaseerd is op enig wetenschappelijk inzicht of onderbouwing. Het is een eenmalige exercitie die zonder precedent alleen in dit dossier is toegepast. De mineralengehalten van mest kunnen ver boven en onder de 50% fluctueren. Als een door [naam 1] geregistreerd gehalte aan fosfaat en/of stikstof meer dan 50% afwijkt van het gehalte dat de NVWA op basis van het voortschrijdend gemiddelde heeft berekend, wil dat dus niet zeggen dat van een overtreding sprake is.
Uit het vorenstaande volgt dat er geen zekerheid is over de juistheid van de in het Excel-bestand gehanteerde cijfers. Daarmee bestaat er een zodanige twijfel over de juistheid van de uit deze cijfers door de minister getrokken conclusies, dat deze cijfers niet als het vereiste bewijs kunnen dienen voor de 1076 als frauduleus aangemerkte vrachten. De twijfel die het College heeft, wordt niet weggenomen door de marge van 50% die de minister heeft toegepast.