Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Partijen
[naam 2], te [plaats] (de ondernemer),
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een ondernemer tegen de vaststelling van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) subsidie door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De ondernemer had een beroep gedaan op de TVL-subsidie, maar de minister had deze vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot teruggevorderd. De ondernemer betwistte deze beslissing en stelde dat de verkoop van een bedrijfsauto in het derde kwartaal van 2021 meegeteld moest worden bij de berekening van het omzetverlies.
Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies. De omzet in de referentieperiode (Q3 van 2019) bedroeg € 16.100,- en de verkoop van de bedrijfsauto voor € 39.000,- in Q3 van 2021 werd door het College als onderdeel van de omzet beschouwd. Het College benadrukte dat de regelgever had gekozen voor de aangifte omzetbelasting als basis voor de omzetbepaling, wat de uitvoerbaarheid vergemakkelijkt en administratieve lasten beperkt. Het College concludeerde dat de ondernemer geen gelijk kreeg en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.