ECLI:NL:CBB:2023:701

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
22/889 en 22/2526
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over afwijzing TVL-aanvraag en herzieningsverzoek met betrekking tot omzetbepaling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juni 2023 een mondelinge tussenuitspraak gedaan in de zaken van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021, welke door de minister op 3 februari 2022 werd afgewezen. De minister baseerde zijn beslissing op een nihil-registratie bij de Belastingdienst, terwijl de onderneming had gewezen op een ingediende suppletieaangifte die nog niet was geaccepteerd. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, wat leidde tot beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 5 juni 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de onderneming werd vertegenwoordigd door [naam 2], [naam 3] en gemachtigde [naam 4], en de minister door mr. M. van den Brink en drs. E.S.M. Slot. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte niet was uitgegaan van de suppletieaangifte en dat het omzetverlies niet correct was vastgesteld. Het College droeg de minister op om binnen zes weken na de tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de suppletieaangifte. De verdere beslissing werd aangehouden tot de einduitspraak op het beroep, inclusief de proceskosten en het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste omzetbepaling bij subsidieaanvragen en de rol van de Belastingdienst in dit proces. Het College heeft aangegeven dat zolang de Belastingdienst de aangifte niet aanpast, de suppletieaangifte als uitgangspunt moet worden genomen. De onderneming krijgt na de nieuwe beslissing op bezwaar de gelegenheid om haar zienswijze te geven over het herstel van het gebrek.

Uitspraak

proces-verbaal tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/889 en 22/2526
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., gevestigd te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister).

Procesverloop

Met het besluit van 3 februari 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 afgewezen (22/889). Met de beslissing op bezwaar van 1 april 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Met het besluit van 24 maart 2022 heeft de minister het herzieningsverzoek van de onderneming met betrekking tot de intrekking van de TVL-subsidie van de onderneming voor het vierde kwartaal van 2020 afgewezen (22/2526). Met de beslissing op bezwaar van 28 oktober 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De onderneming is in beroep gegaan tegen de beslissingen op bezwaar van 1 april 2022 en 28 oktober 2022. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De onderneming heeft met betrekking tot de beslissing op bezwaar van 28 oktober 2022 ook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dat verzoek is door de voorzieningenrechter op 9 februari 2023 afgewezen (ECLI:NL:CBB:2023:73).
De beroepen zijn behandeld op de zitting van 5 juni 2023, gelijktijdig met de beroepszaken 22/2130 en 2131. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] en [naam 3] namens de onderneming, bijgestaan door gemachtigde [naam 4] , en mr. M. van den Brink en drs. E.S.M. Slot namens de minister.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
  • draagt de minister op om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak in beide zaken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In beide zaken is het referentiekwartaal voor het berekenen van het omzetverlies van de onderneming het vierde kwartaal van 2019. De minister heeft bij de bepaling van de omzet gekeken naar de registratie bij de Belastingdienst. Daar stond de omzet als nihil geregistreerd. De onderneming heeft bij de aanvraag en in bezwaar en beroep gewezen op een ingediende suppletieaangifte over het jaar 2019, die vanwege een lopend boekenonderzoek nog niet door de Belastingdienst geaccepteerd is.
3. In geschil is hoe met de suppletieaangifte moet worden omgegaan bij het bepalen van de omzet in het referentiekwartaal. De onderneming vindt dat de suppletieaangifte als uitgangspunt moet gelden. De minister stelt zich op het standpunt dat nu de suppletieaangifte nog niet door de Belastingdienst geaccepteerd is aangesloten moet worden bij de huidige nihil-registratie.
4. Het College gaat uit van de maatstaf die zij in eerdere uitspraken heeft gehanteerd. In een eerdere uitspraak van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:491) over TVL-aanvragen van deze onderneming heeft het College geoordeeld dat de aangifte bij de Belastingdienst het uitgangspunt is en dat het niet aan de minister is om daar onderzoek naar te doen. Als de minister de aangegeven omzet niet aannemelijk vindt, ligt het op zijn weg om navraag te doen bij de Belastingdienst. Pas als de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot een aanpassing van de aangifte, kan de minister besluiten de subsidieverlening daarop aan te passen. In twee uitspraken van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:696 en ECLI:NL:CBB:2022:703) heeft het College geoordeeld dat dit ook geldt voor een suppletieaangifte.
5. Zolang de Belastingdienst niet overgaat tot aanpassing van de aangifte moet daarom gekeken worden naar de suppletieaangifte over 2019. De minister is ten onrechte niet uitgegaan van de suppletieaangifte maar van de nihil-registratie bij de Belastingdienst. Hij heeft de omzet in het referentiekwartaal, en daarmee het omzetverlies, dus niet op de juiste manier bepaald. Dat gebrek moet hersteld worden.
6. Op de zitting is besproken dat de minister, omdat sprake is van een jaarsuppletie, nog moet beoordelen of uit de aangeleverde informatie blijkt welk deel van de omzet toe te rekenen is aan het referentiekwartaal. Het College ziet aanleiding om de minister op te dragen in beide zaken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij alsnog naar de suppletieaangifte wordt gekeken. Het College stelt hiervoor een termijn van 6 weken na de verzending van deze tussenuitspraak. De onderneming krijgt na het nemen van de nieuwe beslissingen op bezwaar 4 weken de gelegenheid om haar zienswijze te geven over de manier waarop het gebrek is hersteld. Het College zal vervolgens beslissen of er nog een tweede zitting gehouden wordt.
7. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2023.
w.g. M. van der Knijff w.g. J.P.A. Schaafsma