Op 5 december 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat, met zaaknummers 22/1364 en 23/121. De zaak betreft de afwijzing van subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periodes Q4 2021 en Q1 2022. De minister had de aanvragen afgewezen omdat de onderneming geen omzetverlies had geleden, wat een vereiste is voor het verkrijgen van subsidie onder de TVL. De onderneming, die pas in augustus 2020 is gestart met haar activiteiten, stelde dat de referentieperiode niet representatief was en vroeg om maatwerk door gebruik te maken van geprognosticeerde omzetcijfers uit haar financiële haalbaarheidsonderzoek. De minister weigerde dit, stellende dat de TVL geen ruimte biedt voor afwijkingen van de regels en dat er geen sprake was van een uitzonderlijk geval.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2023 werd het standpunt van de onderneming toegelicht door [naam 2], terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H. van der Burgt en mr. M.P. Beudeker. Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat de onderneming geen recht had op subsidie, omdat er geen omzetverlies was vastgesteld in de referentieperiodes. De TVL biedt geen mogelijkheid om bij het ontbreken van omzetverlies subsidie toe te kennen, en de minister had geen bevoegdheid om van de regels af te wijken. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de aanvragen terecht waren afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.