Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Overwegingen
De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste uit de TVL dat het omzetverlies in de subsidieperiode ten minste 30% bedraagt ten opzichte van de referentieperiode, Q4 2019. De minister heeft de omzet van de ondernemer in de subsidieperiode onder meer bepaald op basis van de aangifte omzetbelasting. In die aangifte is de opbrengst van de verkoop van de auto opgenomen.
De minister stelt dat voor de ondernemer op grond van artikel 2.1.2, zesde lid, van de TVL, de omzet het bedrag aan omzet is zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de ondernemer of uit andere bewijsstukken. Voor de omzet waarover aangifte omzetbelasting wordt gedaan, is de minister uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. Daarbij heeft hij opgeteld de omzet (van [naam 3] en [naam 4] ) waarover geen omzetbelasting wordt betaald, zoals door de ondernemer met aanvullende stukken is opgegeven. De omzet in de subsidieperiode bedraagt dan € 90.095,-. De omzet in de referentieperiode bedraagt € 95.741,13. Daaruit volgt dat de ondernemer niet voldoet aan het vereiste dat het omzetverlies in de subsidieperiode ten minste 30% bedraagt. Over het standpunt van de ondernemer dat autoverkoop niet tot de normale bedrijfsactiviteiten hoort, merkt de minister op dat voor de omzet voor de TVL geen onderscheid wordt gemaakt op basis van de herkomst van de omzet. Omdat de opbrengst van de verkoop van de auto is opgenomen in de aangifte omzetbelasting voor Q4 2020, maakt dit bedrag deel uit van de omzet in de subsidieperiode. De minister wijst daarbij op uitspraken van 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:307) en 28 februari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:106), waarin het College heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was de opbrengst uit de verkoop van (bedrijfs)voertuigen niet tot de omzet te rekenen. In die uitspraken was sprake van een situatie waarbij de omzet werd bepaald op basis van de aangifte omzetbelasting volgens artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL. In dit geval wordt de omzet bepaald op basis van artikel 2.1.2, zesde lid, van de TVL. Dat betekent volgens de minister niet dat de vraag of de verkoop van de auto tot de omzet moet worden gerekend, hier anders moet worden beantwoord, want de aangifte omzetbelasting is onderdeel van de financiële administratie.