ECLI:NL:CBB:2023:594
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor startende horecaonderneming
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 oktober 2023, met zaaknummers 22/1530 en 22/2192, staat de afwijzing van subsidieaanvragen door de minister van Economische Zaken en Klimaat centraal. De onderneming, een restaurant dat na 30 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister, had aanvragen ingediend voor subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor respectievelijk het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De minister heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling, waaronder het vereiste omzetverlies en de hoogte van de vaste lasten.
De minister verklaarde dat de referentieperiode voor het berekenen van het omzetverlies Q3 van 2020 was, en dat de onderneming in die periode geen omzet had gegenereerd. De onderneming betwistte dit en stelde dat de minister de verkeerde referentieperiode hanteerde, omdat zij pas na de verlening van de benodigde vergunningen en de beëindiging van de lockdown op 5 juni 2021 met haar activiteiten kon starten. Het College oordeelde echter dat de minister geen mogelijkheid had om van de referentieperiode af te wijken, aangezien de TVL geen hardheidsclausule bevatte en de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering kan maken.
Het College concludeerde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden van de TVL. De uitspraak benadrukt dat de regelgeving rondom de TVL strikt is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen op basis van individuele omstandigheden van de onderneming. De beroepen van de onderneming werden ongegrond verklaard, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.