ECLI:NL:CBB:2023:101

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
21/1478, 22/643 en 22/1202
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvragen voor MKB-ondernemingen in het kader van COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 28 februari 2023, zijn de beroepen van Business Investment Coach Holding B.V. tegen de afwijzing van haar subsidieaanvragen op grond van de Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot (TVLBV), de Regeling subsidie vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) en de TVL-regeling voor het vierde kwartaal van 2021 ongegrond verklaard. De aanvragen werden afgewezen omdat appellante niet voldeed aan de vereisten van de regelingen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de onderneming niet geregistreerd stond onder de juiste SBI-codes op de relevante datum en dat de inschrijfdatum in het handelsregister niet binnen de vereiste periode viel. Het College oordeelde dat de enkele omstandigheid dat appellante buiten de regelingen valt, onvoldoende was om een uitzondering te maken. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de voorwaarden voor subsidieaanvragen en de afwezigheid van een hardheidsclausule in de betrokken regelingen. De appellante had ook geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen doen, aangezien haar situatie niet vergelijkbaar was met die van andere bruine vlootondernemingen die wel subsidie ontvingen. De beslissing van de minister om de aanvragen af te wijzen werd derhalve als rechtmatig beschouwd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/1478, 22/643 en 22/1202

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaken tussen

Business Investment Coach Holding B.V., te Rotterdam, appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. C. Zieleman).

Procesverloop

Met de besluiten van 24 augustus 2021, 28 september 2021 en 10 februari 2022 (de afwijzingsbesluiten) heeft verweerder de aanvragen van appellante voor een subsidie op grond van de Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot (TVLBV), de Regeling subsidie vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL), betreffende het eerste kwartaal (Q1) van 2021 en de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 afgewezen.
Met de besluiten van 10 november 2021, 28 februari 2022 en 7 juni 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard en de afwijzingsbesluiten gehandhaafd.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het College heeft de zaken op 27 oktober 2022 op zitting behandeld.
Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] namens appellante en mr. M.J.H. van der Burgt en mr. C. Zieleman namens verweerder.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Achtergrond van deze procedure
2.1
Appellante staat met haar onderneming sinds 3 september 2019, met de SBI-code 70.221 (Organisatiebureau), ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.2
Op 18 augustus 2020 is appellante in het bezit gekomen van een bruine vloot schip genaamd “ [naam 2] ”. De [naam 2] is een driemaster zeilschip geschikt voor 125 personen en bedoeld om als evenementenschip en ‘business-events locatie’ te worden ingezet. Op 20 oktober 2020 heeft appellante de SBI-code 5030 (Binnenvaart) laten toevoegen aan haar inschrijving in het handelsregister.
2.3
Appellante heeft een tegemoetkoming aangevraagd op grond van de TVLBV, de SVL en de TVL-regeling voor Q4 2021. Alle subsidieaanvragen van appellante zijn afgewezen.
TVLBV
3.1
Verweerder heeft de subsidieaanvraag van appellante afgewezen, omdat haar onderneming in het handelsregister op 15 maart 2020 niet geregistreerd stond onder de SBI-codes 5010, 5030 of 9103. Zij voldoet hiermee niet aan de regels in de TVLBV.
3.2
Appellante is halverwege het derde kwartaal van 2020 eigenaar geworden van een bruine vloot schip en heeft de SBI-code 5030 pas op 20 oktober 2020 laten toevoegen in het handelsregister. Zij stond op 15 maart 2020 dus niet geregistreerd in het handelsregister onder deze code. Appellante voldoet hiermee niet aan artikel 2, tweede lid, onder c, van de TVLBV. In de TVLBV is geen uitzondering op het bepaalde in dit artikel opgenomen. Dit komt het College niet onredelijk voor. De TVLBV is bedoeld om eenmalig een subsidie te verstrekken aan een bruine vlootonderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten en de variabele lasten in het tweede, derde en vierde kwartaal van 2020. Voorwaarde is dan wel dat op de genoemde inschrijfdatum in het handelsregister sprake is van een bruine vloot onderneming, waaraan de subsidie kan worden verstrekt. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Dat dit tot gevolg heeft dat appellante niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVLBV, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
3.3
Gelet hierop heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellante op grond van de TVLBV terecht afgewezen.
SVL
4.1
Verweerder heeft deze subsidieaanvraag van appellante, gelet op de inschrijfdatum van haar onderneming in het handelsregister, afgewezen.
4.2
De inschrijfdatum van appellante in het handelsregister ligt niet in de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Zoals het College eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700), dient deze aangewezen periode in de SVL om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Appellante valt dus buiten de doelgroep van de SVL. Dat de afbakening van de doelgroep, zoals neergelegd in artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL, in het geval van appellante tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de SVL, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4.3
Gelet hierop heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellante op grond van de SVL terecht afgewezen.
TVL-regeling Q4 2021
5.1
Verweerder heeft de subsidieaanvraag van appellante afgewezen, omdat haar onderneming niet voldoet aan het vereiste dat zij tenminste 20% omzetverlies moet hebben in de subsidieperiode ten opzichte van de referentieperiode. Van deze referentieperiode kan in het geval van appellante niet worden afgeweken.
5.2
Appellante heeft ten aanzien van dit afwijzingsbesluit aangevoerd dat zij dient te worden aangemerkt als starter en daarom Q3 2021 als referentieperiode dient te worden gehanteerd.
5.3
De TVL-regeling voor Q4 2021 voorziet in een keuze voor de aanvrager wat betreft de omzet in de referentieperiode: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020. Niet in geschil is dat bij hantering van deze mogelijke referentieperiodes, appellante niet voldoet aan het vereiste van minimaal 20% omzetverlies. De TVL-regeling voorziet in artikel 2.5.3, derde lid, in een uitzondering voor een (startende) onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister. Appellante voldoet niet aan deze uitzondering gelet op haar inschrijving in het handelsregister op 3 september 2019. Voor haar kan dus geen andere referentieperiode worden gehanteerd.
5.4
Gelet hierop heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellante op grond van de TVL-regeling voor Q4 2021 terecht afgewezen.
Overige beroepsgronden
6.1
Appellante heeft nog een aantal nadere beroepsgronden aangevoerd in alle drie de zaken. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
6.2
Voor zover appellante verzoekt om nadeelcompensatie, is het niet aan verweerder om dit verzoek te beoordelen, maar aan de Staat der Nederlanden. De subsidieregelingen waarvoor appellante een aanvraag heeft gedaan, betreffen namelijk geen regelingen voor nadeelcompensatie. In het kader van deze beroepsprocedure kan dit verzoek dan ook niet aan de orde komen.
6.3
Appellante heeft op enig moment gesteld dat haar onderneming kan worden gezien als voortzetting van de onderneming van welke zij het bruine vloot schip “de [naam 2] ” heeft gekocht. Verweerder heeft terecht gesteld dat hiervan geen sprake is. Weliswaar heeft appellante dit schip gekocht, maar zij heeft niet de betreffende onderneming voortgezet. Deze onderneming is namelijk niet opgehouden met bestaan, maar voert nog dezelfde bedrijfsactiviteiten uit onder dezelfde naam, maar met andere schepen.
6.4
Appellante kan geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel doen. Hoewel andere bruine vlootondernemingen wel een subsidie hebben gekregen, kan niet worden gezegd dat sprake is van gelijke gevallen. Appellante, anders dan de bruine vloot ondernemingen waar zij naar verwijst, voldoet niet aan de gestelde regels. Haar subsidieaanvragen kunnen daarom niet op dezelfde manier worden afgedaan.
6.5
Appellante betoogt tot slot dat het samenstel van regelingen voor haar onevenredig uitpakt. Zij valt buiten elke regeling, maar is wel zwaar benadeeld door de corona-maatregelen. Het College begrijpt dat appellante de systematiek in de regelingen als onredelijk ervaart vanwege de voor haar ongunstige uitwerking hiervan. De regelgever heeft echter geen hardheidsclausule opgenomen in de TVLBV, de SVL en de TVL-regeling voor Q4 2021. Om te zorgen dat de regelingen uitvoerbaar blijven, maakt verweerder alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Daarbij kan worden gedacht aan een onderneming die in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet heeft en daarom niet in aanmerking komt voor een subsidie. Het College vindt dat niet onredelijk. De enkele omstandigheid dat appellante buiten de betreffende regelingen valt, is naar het oordeel van het College onvoldoende om een uitzondering te maken. Daarom heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van appellant geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval, waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. I.M. Ludwig en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven

Bijlage relevante wetgeving

De TVLBV luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2 (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een bruine vlootonderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten en de variabele lasten in het tweede, derde en vierde kalenderkwartaal van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt, indien:
a. het omzetverlies van de bruine vlootonderneming ten minste 30% bedraagt;
(…)
c. de onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister onder de code 5010, 5030 of 9103 van de Standaard Bedrijfsindeling;
(…)
Artikel 5 (afwijzingsgronden)
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)”
De SVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2.1.1 (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
(…)
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020;
(…)
Artikel 2.1.4 (afwijzingsgronden)
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)”
De TVL-regeling voor Q4 2021 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2.5.2
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de
maanden oktober, november en december van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500
bedraagt;
c. die op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op de peildatum is
ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de
Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op de peildatum is
ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2,
64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die
in de bijlage is opgenomen;
Artikel 2.5.3
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de
referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen
door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt
uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in
het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal
van 2020.
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
(…)
Artikel 2.5.5
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)
d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van
de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld
door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan
20% bedraagt;
(…)”