ECLI:NL:CBB:2023:550

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
21/189
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over boetes opgelegd aan pluimveeslachterij wegens overtredingen van dierenwelzijnsregels

In deze zaak heeft de Pluimveeslachterij [naam 2] B.V. hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 december 2020 heeft geoordeeld dat de slachterij zes boetes heeft gekregen wegens het niet voldoende besparen van kuikens van pijn, spanning of lijden tijdens het doden. De rechtbank had het beroep van de slachterij gegrond verklaard vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, maar de boetes gematigd. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de slachterij de overtredingen heeft begaan zoals vastgesteld door de toezichthouders van de NVWA. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de slachterij niet voldeed aan de vereisten van de Wet dieren en de bijbehorende EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden. Het College heeft de boetes verder gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft de overige onderdelen van de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor slachterijen om zich aan de wettelijke voorschriften te houden en de rechten van dieren te respecteren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/189

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2023 op het hoger beroep van:

Pluimveeslachterij [naam 1] B.V., te [woonplaats] ( [naam 2] )

(gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2020, kenmerk ROT 19/1958, in het geding tussen

Heijs

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. L. Harteveld)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop in hoger beroep

[naam 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
(rechtbank) van 23 december 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:12014) (aangevallen uitspraak).
Op 24 april 2023 en op 16 juni 2023 heeft het College van [naam 2] nog aanvullende stukken ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen namens [naam 2] de gemachtigde, [naam 3] en [naam 4] en namens de minister de gemachtigde en drs. [naam 5] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam 2] exploiteert een pluimveeslachterij in [woonplaats] . Voor het slachtproces hanteert [naam 2] een methode waarbij de kuikens eerst worden bedwelmd in een elektrisch waterbad en vervolgens worden gedood door het aansnijden van de halsslagaders.
1.3
Op 14 maart 2017, 20 juni 2017, 11 juli 2017, 31 augustus 2017, 6 november 2017 en 27 november 2017 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) inspecties uitgevoerd bij de pluimveeslachterij van [naam 2] . De bevindingen van deze inspecties zijn neergelegd in zes rapporten van bevindingen gedateerd op 14 maart 2017, 12 juli 2017 (2x), 23 september 2017, 15 november 2017 en 21 december 2017 (rapporten). Het College verwijst voor de uitvoerige weergave van deze rapporten naar de aangevallen uitspraak onder 4.1 tot en met 4.6. In de rapporten is onder meer beschreven waar de toezichthouders de inspecties hebben verricht en wat zij hebben geconstateerd.
1.4
Naar aanleiding van de bevindingen in deze rapporten heeft de minister [naam 2] bij afzonderlijke besluiten van 21 april 2017, 8 september 2017, 22 september 2017, 24 november 2017, 23 maart 2018 en 20 april 2018 één boete van € 4.000,- en vijf boetes van
€ 2.500,- opgelegd (boetebesluiten), omdat zij bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten er niet voor heeft gezorgd dat de betreffende kuikens elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Volgens de minister heeft [naam 2] daarmee overtredingen begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, eerste en tweede lid, aanhef en onder d, en artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
1.5
Met het besluit van 14 maart 2019 heeft de minister de bezwaren van [naam 2] tegen het boetebesluit van 21 april 2017 (boetezaak [nummer 1] ) gegrond verklaard voor zover die bezwaren waren gericht tegen de hoogte van de boete. De minister heeft het boetebesluit van 21 april 2017 in zoverre herzien, de boete verlaagd van € 4.000,- naar € 2.500,- en het boetebesluit voor het overige in stand gelaten. De minister heeft de bezwaren tegen de overige boetebesluiten ongegrond verklaard. Tegen dit besluit was het beroep van [naam 2] bij de rechtbank gericht.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam 2] de overtredingen heeft begaan en daarvoor terecht is beboet.
2.2
Het beroep van [naam 2] is alleen gegrond verklaard vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank heeft daarom het besluit op bezwaar vernietigd en de boetebesluiten herroepen voor zover die zien op de hoogte van de boetes, en de boetes als volgt vastgesteld: € 2.000,- in boetezaak [nummer 1] , € 2.125,- in de boetezaken [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] en € 2.250,- in de boetezaken [nummer 5] en [nummer 6] .
2.3
De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor ‘eiseres’ ‘ [naam 2] ’ en voor ‘verweerder’ ’de minister’ moet worden gelezen:
“[…] 7.2. Er is in deze gevallen sprake van eenvoudige (omkeerbare) bedwelming; een
methode die niet de onmiddellijke dood tot gevolg heeft. De methode die eiseres hanteert
betreft een halal slachtproces waarbij de kuikens eerst worden bedwelmd in een elektrisch
waterbad en vervolgens worden gedood door het aansnijden van de halsslagaders. Op grond
van artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 mogen dieren uitsluitend worden
gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de in bijlage I opgenomen methoden en
voorschriften en moet de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid worden
aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. In een aantal boetezaken is in de
rapporten van bevindingen door de toezichthouder geconstateerd dat kuikens niet of
onvoldoende bedwelmd waren toen ze werden aangesneden. Eiseres betwist dit en stelt dat
de kuikens alleen stuiptrekkingen vertoonden en niet bij bewustzijn waren en verwijst
daarbij naar drie notities. De rechtbank stelt vast dat deze notities niet zien op de betreffende
rapporten van bevindingen of de constateringen die door de toezichthouders daarin zijn
gedaan. Uit de notities kan je enkel afleiden dat na het verdoven ook sprake kan zijn van
stuiptrekkingen en dat er een verschil is tussen tekenen van bewustzijn en bewegingen in
een clonische fase (overgang van tonisch naar ontspanning). Dit ontkent verweerder ook
niet. Verweerder stelt echter dat in de betreffende boetezaken geen sprake was van enkel
stuiptrekkingen, maar dat de kuikens nog bij bewustzijn waren. In dit verband heeft de
toezichthouder ter zitting toegelicht dat een goed verdoofd kuiken de kop vanuit een
verkrampte houding langzaam naar beneden zal laten zakken, maar dat het oprichten van de
kop een spiertonus is en dus geen stuiptrekking. Ook heeft hij toegelicht dat, anders dan bij
een enkele beweging, het veelvuldig en snel fladderen met de vleugels geen stuiptrekking
kan zijn. Of in de rapporten van bevindingen in deze zaken terecht is geconcludeerd dat
sprake was van geen of onvoldoende bewusteloosheid, zal de rechtbank hierna per
boetezaak beoordelen.
7.3.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat indien een kuiken nog tekenen van bewustzijn
vertoont, het een nekdislocatie krijgt, alvorens het wordt aangesneden. De rechtbank stelt
vast dat eiseres dit alleen heeft gesteld en geen stukken (interne werkinstructies) heeft
overgelegd ter onderbouwing dat dit ook daadwerkelijk in haar slachtproces gebeurt.
Daarnaast heeft de toezichthouder ter zitting gezegd dat dit bij eiseres praktisch onmogelijk
is als de slachtlijn niet wordt stopgezet; gelet op de afstand tussen de kuikens en de snelheid
van de slachtlijn is er geen mogelijkheid voor de aansnijders om bij een bewegende
slachtlijn een kuiken eraf te halen en nekdislocatie toe te passen. Eiseres heeft dit op
zichzelf niet betwist. Nu niet is onderbouwd of gebleken dat het toepassen van een
nekdislocatie bij onvoldoende bedwelmde dieren voorafgaand aan het aansnijden een
gebruikelijke werkwijze is bij eiseres, hoeft in de rapporten van bevindingen ook niet
expliciet te zijn opgenomen dat is geconstateerd dat geen nekdislocatie heeft
plaatsgevonden. Het ligt in dit geval op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in
een specifiek geval wel een nekdislocatie heeft plaatsgevonden alvorens een kuiken werd
aangesneden. Eiseres is hierin niet geslaagd; zij heeft volstaan met de algemene stelling dat
de nekdislocatie in haar slachtproces wordt toegepast als kuikens onvoldoende bedwelmd
zijn.
[…]
8.5.
In boetezaak [nummer 5] staat in het onder 4.5 beschreven rapport dat kuikens niet
direct met de kop onder water raakten in het elektrisch waterbad maar eerst een stroomstoot
aan de vleugel kregen (pre-stunning). Volgens eiseres is niet duidelijk wat haar precies in
deze zaak wordt verweten maar voor de rechtbank blijkt uit het rapport voldoende duidelijk
dat de kuikens door een bobbel in de slachtlijn (de breastbar) in de stress raakten en heftig
fladderden en de kop optrokken waardoor zij het elektrisch waterbad niet direct met de kop
maar eerst met de vleugel raakten. Op zichzelf wordt de aanwezigheid van de breastbar
eiseres niet verweten maar wel dat de kuikens op dat moment daarmee zodanig in aanraking
kwamen dat dit bij hen stress veroorzaakte met pre-stunning tot gevolg. Of de
toezichthouder de bobbel al eerder zou hebben gezien is niet relevant; het gaat erom wat zij
in deze boetezaak heeft geconstateerd. Ook de stelling dat de aanwezigheid van de breastbar
bij andere toezichthouders niet tot constateringen van pre-stunning heeft geleid, wat daar
ook van zij, is geen reden om de gevolgtrekking van de toezichthouder in dit rapport in
twijfel te trekken. Zoals aangegeven gaat het niet om de enkele aanwezigheid van de
breastbar maar om de omstandigheid dat de kuikens in dit geval de breastbar met de kop
raakten. Zoals ter zitting door de toezichthouder is toegelicht kan dit ook afhankelijk zijn
van de afstelling van de machine op het koppel kuikens op dat moment. Daarnaast kan ook
uit het rapport worden afgeleid dat geen sprake was van een gebruikelijke situatie nu daarin
is omschreven dat de kuikens overdreven fladderden en de toezichthouder op een grotere
afstand dan normaal gesproken moest staan om niet nat te worden gespetterd. Naar het
oordeel van de rechtbank staat met de beschrijvingen in het rapport van bevindingen
voldoende vast dat eiseres de dieren niet heeft bedwelmd volgens de voorschriften in bijlage
1 van Verordening 1099/2009, waaronder het voorschrift dat elektrische schokken vóór de
bedwelming voorkomen moeten worden. Ook staat voor de rechtbank voldoende vast dat de
dieren pijn, angst of abnormaal gedrag vertoonden en dat dit vermijdbaar was. Verweerder
heeft dus terecht de overtreding vastgesteld.
8.6.
In boetezaak [nummer 6] schrijft de toezichthouder in het rapport (zoals beschreven
onder 4.6) ook dat sprake was van pre-stunning; meerdere kuikens raakten het water met de
snavel waarna ze door de schok de kop nog konden optillen. Volgens de toezichthouder
raakten de kuikens te geleidelijk het water doordat het waterbad niet waterpas stond. Eiseres
stelt dat uit het rapport niet blijkt dat het waterbad tot onvoldoende verdoving heeft geleid.
Dat is echter ook niet nodig omdat eiseres dat niet wordt verweten. Het gaat er hier namelijk
om dat volgens verweerder de dieren niet direct werden bedwelmd maar eerst pre-stuns
kregen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die conclusie op basis van het
rapport terecht getrokken. Ook blijkt uit het rapport duidelijk dat de oorzaak daarvan was
dat het waterbad niet waterpas stond waardoor de waterstand bij de ingang van het waterbad
lager was dan bij de uitgang. De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate vaststaat
dat eiseres de dieren niet heeft bedwelmd volgens de voorschriften in bijlage I van
Verordening 1099/2009 (waaronder het voorschrift dat elektrische schokken vóór de
bedwelming voorkomen moeten worden) en dat eiseres daardoor in dit geval de dieren niet
heeft gespaard van vermijdbare pijn, spanning of lijden. Verweerder heeft deze overtreding
dus ook terecht vastgesteld. […]”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van [naam 2]
3.1 [naam 2] kan zich niet vinden in de overwegingen 7.2, 7.3, 8.5 en 8.6 van de aangevallen uitspraak. Volgens [naam 2] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij de gestelde overtredingen heeft begaan. Zij voert daarvoor het volgende aan.
3.2
[naam 2] betwist dat uit de rapporten de conclusie kan worden getrokken dat kuikens niet of onvoldoende waren bedwelmd toen ze werden aangesneden. De minister stelt in de boetebesluiten ten onrechte dat van enkel stuiptrekkingen geen sprake was, maar dat de kuikens nog bij bewustzijn waren. Er is echter een verschil tussen stuiptrekkingen en bewustzijn. [naam 2] verwijst daarbij naar de notities die zij in beroep heeft overgelegd van
dr. ing. [naam 6] ( [naam 7] ), mevrouw [naam 8] , pluimveedierenarts bij Pluimveepraktijk [naam 9] , en drs. [naam 10] van Pluimveepraktijk [naam 10] (notities). Uit de notities vloeit voort dat bewustzijn kan en moet worden aangetoond aan de hand van ademhaling, pijn- of dreigprikkel en corneareflex. Volgens de minister laat een goed verdoofd kuiken de kop vanuit een verkrampte houding langzaam naar beneden zakken. Daarmee is echter niet onderbouwd dat een kuiken dat de kop opricht of snel fladdert met vleugels geen stuiptrekkingen, maar een spiertonus vertoont en dat daarmee zou zijn onderbouwd dat het kuiken nog bij bewustzijn is. Zo zijn de constateringen in de boetezaken met de kenmerken [nummer 1] en [nummer 4] door de toezichthouders niet getoetst aan de criteria ademhaling, pijn- of dreigingsprikkel en corneareflex zoals genoemd in de notities en is dus niet onderbouwd dat het kuiken nog bij bewustzijn was toen het werd aangesneden.
3.3
Heijs voert verder aan dat de rechtbank in de boetezaken [nummer 2] en [nummer 3] ten onrechte heeft geoordeeld dat in de rapporten niet expliciet hoeft te worden geconstateerd dat bij de kippen geen nekdislocatie heeft plaatsgevonden, omdat niet is onderbouwd of gebleken dat het toepassen van een nekdislocatie bij onvoldoende bedwelmde dieren voorafgaand aan het aansnijden een gebruikelijke werkwijze is bij [naam 2] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [naam 2] haar ‘werkinstructie slachtlijn’ van 7 september 2016 overgelegd, waaruit blijkt dat het toepassen van een nekdislocatie bij kippen die onbedwelmd het elektrische waterbed passeren de gebruikelijke werkwijze op haar bedrijf is. Aangezien de nekdislocatie nagenoeg gelijktijdig met het aansnijden plaatsvindt, had in de rapporten nadrukkelijk moeten worden geconstateerd dat de kippen werden aangesneden zonder daaraan voorafgaande nekdislocatie en dat is niet gebeurd. Daarbij voert [naam 2] verder nog aan dat het voor het toebrengen van een nekdislocatie niet nodig is het kuiken van de haak te nemen, zoals de rechtbank overweegt. Op grond van Verordening 1099/2009 mag een cervicale dislocatie bovendien worden gebruikt als back-upmethode voor bedwelming, tot een maximum van 70 dieren per dag.
3.4
Op de zitting heeft [naam 2] nog verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Standpunt van de minister
4. De minister heeft geen verweer gevoerd. Over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de minister op de zitting verklaard dat hij zich voegt naar het oordeel van het College.
Wettelijk kader
5.1
Voor de beoordeling gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Algemene overwegingen
5.2.1
Het College overweegt ambtshalve het volgende over de uitleg van de toepasselijke regelgeving.
5.2.2
De minister heeft aan deze boetebesluiten onder meer artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 ten grondslag gelegd. In dit artikel is kort gezegd bepaald dat dieren uitsluitend worden gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I van die verordening. Het vierde lid van dit artikel bevat een uitzondering indien dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten. Uit artikel 2, aanhef en onder g, van Verordening 1099/2009 volgt dat daaronder moeten worden verstaan: “een reeks handelingen die verband houden met het slachten van dieren die voorgeschreven is door een godsdienst”. In dat geval zijn de voorschriften van artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 niet van toepassing, mits het slachten plaatsvindt in een slachthuis.
5.2.3
De uitzondering van artikel 4, vierde lid, van Verordening 1099/2009 ziet op het onverdoofd slachten van dieren. In de pluimveeslachterij van [naam 2] worden de kuikens echter (eenvoudig) bedwelmd voordat zij worden geslacht. De uitzondering van artikel 4, vierde lid, van Verordening 1099/2009 is hier dus niet van toepassing. Dit betekent dat artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 van toepassing is.
Beoordeling van de overtredingen
5.3
Zoals de rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen rust in gevallen als deze, waarin boetes zijn opgelegd, de bewijslast dat sprake is van overtredingen, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent. Het College zal hierna per boetezaak beoordelen of de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
Boetezaak [nummer 1]
5.4
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in deze boetezaak vaststaat dat de toestand van bewusteloosheid bij één kuiken niet werd aangehouden tot de dood was ingetreden. Uit het rapport in deze boetezaak blijkt dat de toezichthoudend dierenarts heeft waargenomen dat bij het betreffende kuiken sprake was van tekenen van bewustzijn. Het rapport vermeldt dat het kuiken de kop omhoogtrok en dat sprake was van hevig fladderen van de vleugels en het meerdere malen open en dicht doen van de snavel. Het College heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder, zoals die zijn beschreven in het rapport. Die bevindingen waren genoeg voor de toezichthouder om te constateren dat het betreffende kuiken nog bij bewustzijn was toen het de koppentrekker inging. Vleugelfladderen en het omhoogtrekken van de kop staan als tekenen van bewustzijn ook vermeld in de werkinstructie van de NVWA “BIJLAGE 4 bij NVWA Voorschrift WLZVL – 030 Tekenen van bewustzijn/bewusteloosheid per bedwelmingsmethode” van 8 maart 2016, die door [naam 2] is overgelegd. Het College ziet in wat [naam 2] aanvoert geen reden om anders te oordelen dan de rechtbank. [naam 2] geeft namelijk niet aan op welke punten de aangevallen uitspraak niet juist zou zijn. De in hoger beroep herhaalde stelling dat de toezichthouder zijn bevindingen niet heeft getoetst aan de criteria ademhaling, pijn- of dreigingsprikkel en corneareflex zoals genoemd in de notities faalt. De toezichthouder heeft immers al op grond van zijn bevindingen kunnen vaststellen dat het betreffende kuiken nog tekenen van bewustzijn vertoonde (zie ook de uitspraak van het College van 27 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:654, onder 5.4). De toezichthouder heeft terecht een overtreding vastgesteld.
Boetezaak [nummer 2]
5.5
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat vaststaat dat drie kuikens bij bewustzijn waren toen ze bij de aansnijders aankwamen. Waargenomen is namelijk dat deze drie kuikens het elektrisch waterbad helemaal niet hebben geraakt. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat van een nekdislocatie voorafgaande aan het aansnijden geen sprake kan zijn geweest. Ook in dit geval biedt het door een hiertoe bevoegde toezichthouder opgemaakte rapport geen grond om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. De ‘werkinstructie slachtlijn’ van 7 september 2016 van Heijs duidt er weliswaar op dat bij onverdoofde kuikens een nekdislocatie moet plaatsvinden, maar de toezichthoudend dierenarts in kwestie heeft niet geconstateerd dat een nekdislocatie heeft plaatsgevonden alvorens de kuikens werden aangesneden. Toezichthouders zijn opgeleid om toezicht te houden op de praktijken in slachthuizen en mogen worden verondersteld het toebrengen van een nekdislocatie te kunnen herkennen. In dit geval is bovendien door de toezichthouder niet geconstateerd dat de kuikens van de haken werden gehaald. De pas ter zitting bij het College door [naam 2] aangevoerde stelling dat de nekdislocatie nagenoeg gelijktijdig met het aansnijden van de kuikens plaatsvindt en wel zonder dat het daarvoor nodig is het kuiken van de haak te nemen, acht het College niet overtuigend. Deze stelling laat zich namelijk niet verenigen met wat [naam 2] op de zitting bij de rechtbank heeft verklaard, namelijk dat het toen gebruikelijk was dat als een dier niet verdoofd was, het uit de productie werd gehaald en dat dan de nekdislocatie werd toegepast. Dat impliceert immers dat de kuikens dan van de haak worden gehaald. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Boetezaak [nummer 3]
5.6
Ook in deze boetezaak heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat vaststaat dat dieren werden gedood zonder eerst te zijn bedwelmd volgens de methoden en voorschriften in bijlage 1 van Verordening 1099/2099. Ook hier was sprake van een kuiken dat het elektrisch waterbad in het geheel niet heeft geraakt, zodat vaststaat dat sprake was van een onverdoofd kuiken dat de aansnijders bereikte. Dat voorafgaande aan het aansnijden geen nekdislocatie heeft plaatsgevonden blijkt ook uit het rapport; de toezichthouder beschrijft immers dat het kuiken onbedwelmd werd aangesneden, dat het vervolgens wild aan de lijn fladderde vóórdat een medewerker het dier doodde met een dislocatie van de nek. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Boetezaak [nummer 4]
5.7
Ook in deze boetezaak heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat vaststaat dat dieren niet werden bedwelmd volgens de methoden en voorschriften in bijlage l van Verordening 1099/2009 voordat zij werden gedood. Uit het rapport blijkt immers dat de toezichthoudend dierenarts heeft geconstateerd dat de lopende band (na een storing) weer in beweging komt en de eerste vijf kuikens in het elektrisch waterbad met de kop onder water terecht komen maar vervolgens de kop weer optrekken en onverdoofd bij de aansnijders komen. Kennelijk werkte het elektrisch waterbad na de storing niet meteen goed. De eerste vijf kuikens konden na aanraking met het waterbad de kop weer optrekken, terwijl de kuikens die daarop volgden, volgens de beschrijving van de toezichthouder, de kop niet meer vanuit het waterbad omhoogtrokken. Gelet op wat het College hiervoor onder 5.4.2 heeft overwogen maakt de stelling van [naam 2] dat de toezichthouder zijn bevindingen niet heeft getoetst aan de criteria ademhaling, pijn- of dreigingsprikkel en corneareflex zoals genoemd in de notities, niet dat moet worden aangenomen dat slechts sprake was van stuiptrekkingen van bedwelmde dieren en dat de rechtbank dus ten onterechte heeft geoordeeld dat deze vijf kuikens nog bij bewustzijn waren toen zij werden aangesneden. Nu de toezichthouder in het rapport beschrijft dat de vijf kuikens bij volle bewustzijn werden aangesneden en niet van de haken werden verwijderd is bovendien voldoende duidelijk dat een nekdislocatie voorafgaande aan het aansnijden niet heeft plaatsgevonden. De pas ter zitting aangevoerde stelling van [naam 2] dat een nekdislocatie wordt uitgevoerd in één beweging, direct voorafgaand aan het aansnijden, overtuigt het College niet, zoals hiervoor, onder 5.5, is overwogen. Dit betekent dat ook deze overtreding terecht is vastgesteld.
Boetezaak [nummer 6]
5.8
Het College volgt ook het oordeel van de rechtbank in deze boetezaak dat de kuikens pre-stuns (stroomstoten) kregen vóórdat zij werden bedwelmd en dat [naam 2] de kuikens daarmee ernstig vermijdbaar lijden heeft berokkend. Dat sprake was van pre-stunning blijkt uit het rapport: meerdere kuikens raakten het water met de snavel waarna ze door de schok de kop nog konden optillen. Ook blijkt uit het rapport dat de oorzaak daarvan was dat het waterbad niet waterpas stond waardoor de waterstand bij de ingang van het waterbad lager was dan bij de uitgang. Het College ziet in wat [naam 2] daartegen aanvoert (pre-stuns komen ook voor in gevallen waarin het elektrisch waterbad waterpas staat, pre-stuns worden veroorzaakt door de mate van wildheid van de kuikens en mogelijke pre-stuns zijn inherent aan het binnen de halalslacht toegestane gebruik van het elektrische waterbad en daarmee onvermijdelijk) geen reden om anders te oordelen dan de rechtbank. In overweging 2 van de preambule van Verordening 1099/2009 staat immers dat pijn, spanning of lijden als vermijdbaar beschouwd moeten worden indien bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen een van de voorschriften van deze verordening overtreden of indien zij weliswaar gebruikmaken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de optimale toepassing ervan met als gevolg dat zij door nalatigheid of bewust pijn, spanning of lijden bij de dieren veroorzaken. Voor de vermijdbaarheid is dus van belang of [naam 2] het door haar gebruikte waterbad optimaal heeft toegepast en of er in dat verband nog niet benutte mogelijkheden waren om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. Omdat in dit geval het waterbad niet waterpas stond afgesteld, raakten de kuikens te geleidelijk het water, wat pre-stuns tot gevolg had. Hieruit volgt dat [naam 2] niet alle mogelijkheden heeft benut om pijn, spanning of lijden bij de kuikens te vermijden. Zie ook de uitspraak van het College van 1 november 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:735), onder 6.3.1.
Boetezaak [nummer 5]
5.9
Ten slotte heeft de rechtbank ook in deze boetezaak terecht geoordeeld dat met de beschrijvingen in het rapport vaststaat dat [naam 2] de dieren niet heeft bedwelmd volgens de voorschriften in bijlage 1 van Verordening 1099/2009. Ook in dit geval gaat het om het voorschrift dat elektrische schokken vóór de bedwelming voorkomen moeten worden. Ook staat voldoende vast dat de dieren pijn, angst of abnormaal gedrag vertoonden en dat dit vermijdbaar was. Uit het rapport blijkt immers dat de toezichthoudend dierenarts heeft geconstateerd dat de kuikens niet direct met de kop onder water raakten in het elektrisch waterbad maar eerst een stroomstoot aan de vleugel kregen. Aan [naam 2] wordt dan ook niet de aanwezigheid van de breastbar als zodanig verweten, maar wel dat de kuikens op dat moment daarmee zodanig in aanraking kwamen dat dit bij hen stress veroorzaakte, waardoor zij niet direct met de kop het water raakten maar eerst met de vleugel, wat pre-stunning tot gevolg had. Net als de rechtbank is het College van oordeel dat [naam 2] deze pijn, spanning of lijden bij de dieren had kunnen vermijden door ervoor te zorgen dat de breastbar goed was afgesteld. Dát is wat [naam 2] wel wordt verweten. Uit e-mailberichten van medewerkers van [naam 2] van
6 en 23 november 2017 blijkt dat zij toen al op de hoogte waren van problemen met de afstelling van de breastbar en het elektrisch waterbad. Deze problemen waren op het moment van de overtreding, op 27 november 2017, nog niet (voldoende) verholpen. Het lijden van de kuikens door stroomstoten had door [naam 2] vermeden kunnen worden door de problemen wel tijdig te verhelpen.
5.1
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om [naam 2] zes boetes op te leggen. De hogerberoepsgronden slagen niet.
5.11
[naam 2] heeft niet bestreden dat de minister gebruik mocht maken van de bevoegdheid in deze gevallen boetes op te leggen. Ook de hoogte van de boetes heeft [naam 2] niet bestreden.
De redelijke termijn
6.1
[naam 2] heeft op de zitting het oordeel van de rechtbank over schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM niet bestreden. Het College zal hieronder beoordelen of [naam 2] recht heeft op een aanvullende schadevergoeding wegens een verdere overschrijding van de redelijke termijn. Het College heeft de Staat daarom aangemerkt als partij. Omdat het in dit geval gaat om een bestraffende sanctie zal het College het verzoek van [naam 2] opvatten als een verzoek tot compensatie door middel van verdere matiging van de opgelegde boetes. Het College overweegt daarover het volgende.
6.2
In bestraffende zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Verder geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als niet binnen twee jaar, nadat de termijn is aangevangen, door de rechtbank uitspraak is gedaan. De redelijke termijn van de rechterlijke behandeling in hoger beroep dient ook op twee jaar te worden gesteld, zodat de redelijke termijn derhalve in totaal vier jaar beslaat.
6.3
De termijn begint op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar een procedure inzake een bestraffende sanctie in gang wordt gezet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 15 november 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:763).
6.4
Het College zal hieronder per boetezaak beoordelen in hoeverre er reden is om de door de rechtbank gematigde boetes verder te matigen.
6.4.1
In boetezaak [nummer 1] is de redelijke termijn aangevangen op 24 maart 2017, de dag waarop de minister [naam 2] heeft medegedeeld van plan te zijn om haar een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van de Wet dieren, de Regeling houders van dieren en Verordening 1099/2009 (het boetevoornemen). Op het moment van deze uitspraak is de
redelijke termijn met ruim 2 jaar en 6 maanden overschreden, waarbij de bestuurlijke fase bijna 12 maanden te veel in beslag heeft genomen en de verdere overschrijding in de rechterlijke fase was. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaak met 20% gematigd tot een bedrag van € 2.000,-. Het College ziet reden deze boete verder te matigen met 10% tot een bedrag van € 1.750,-.
6.4.2
In de boetezaken [nummer 2] en [nummer 3] is de redelijke termijn aangevangen met de
boetevoornemens van respectievelijk 16 augustus 2017 en 25 augustus 2017. In deze zaken is de redelijke termijn op het moment van deze uitspraak met ruim 2 jaar en een maand overschreden, waarvan bijna 7 maanden in de bestuurlijke fase en de overige maanden in de rechterlijke fase. De rechtbank heeft de boetes in deze boetezaak met 15% gematigd tot een bedrag van € 2.125,-. Het College ziet reden deze boetes verder te matigen met 5% tot een bedrag van € 2.000,-.
6.4.3
In boetezaak [nummer 4] is het boetevoornemen uitgebracht op 30 oktober 2017. Daarmee is de redelijke termijn in deze boetezaak overschreden met ruim 23 maanden, waarvan de bestuurlijke fase bijna 5 maanden te veel in beslag heeft genomen. De rechtbank
heeft de boete in deze boetezaak met 15 % gematigd tot een bedrag van € 2.125,-. Het College ziet reden deze boete verder te matigen met 5% tot een bedrag van € 2.000,-.
6.4.4
In boetezaak [nummer 5] is de redelijke termijn aangevangen met het op
26 februari 2018 uitgebrachte boetevoornemen en is de redelijke termijn dus met ruim 18
maanden overschreden. De overschrijding bedraagt in de bestuurlijke fase bijna een maand.
De rechtbank heeft de boete in deze boetezaak met 10 % gematigd tot een bedrag van
€ 2.250,-. Het College ziet reden deze boete verder te matigen met 10% tot een bedrag van
€ 2.000,-.
6.4.5
Ten slotte is in boetezaak [nummer 6] het boetevoornemen uitgebracht op 27 maart 2018
en is de redelijke termijn met ruim 18 maanden overschreden. Deze overschrijding ligt geheel
in de rechterlijke fase. De rechtbank heeft de boete in deze boetezaak ook met 10 % gematigd tot een bedrag van € 2.250,-. Het College ziet ook hier reden deze boete verder te matigen met 10% tot een bedrag van € 2.000,-.

Slotsom

7.1
De aangevallen uitspraak moet in verband met de hiervoor bedoelde overschrijding van de redelijke termijn worden vernietigd voor zover het de hoogte van de boetes betreft. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard, het bij de rechtbank bestreden besluit wordt in zoverre vernietigd, de boetebesluiten in zoverre herroepen en de hoogte van de boetes wordt vastgesteld op € 1.750,- in boetezaak [nummer 1] en € 2.000,- in elk van de boetezaken [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] . Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
7.2
In de overschrijding van de redelijke termijn ziet het College aanleiding de minister en de Staat te veroordelen in de kosten van [naam 2] in verband met het verzoek tot compensatie door middel van matiging van de opgelegde boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor de behandeling van het verzoek ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de minister als aan het College is toe te rekenen, moeten de minister en de Staat ieder voor de helft de proceskosten van [naam 2] betalen.
7.3
De minister hoeft de overige proceskosten die [naam 2] in hoger beroep heeft gemaakt niet te vergoeden. De minister moet wel het griffierecht dat [naam 2] in hoger beroep heeft betaald vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank van 23 december 2020 voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
  • stelt het bedrag van de boetes vast op € 1.750,- in boetezaak [nummer 1] en € 2.000,- in elk van de boetezaken [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] ;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de aangevallen uitspraak;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de minister en de Staat in de proceskosten van [naam 2] , ieder voor een bedrag van € 209,25;
- draagt de minister op het door [naam 2] in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 541,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. H.S.J. Albers en mr. O.L.H.W.I. Korte, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 oktober 2023.
w.g. J.L. Verbeek w.g. I.S. Post
Bijlage: Wettelijk kader
Verordening (EG) 1099/2009
Overwegingen
[…]
(18) In Richtlijn 93/119/EG is een uitzondering toegestaan voor het bedwelmen bij religieuze slachtingen die in slachthuizen plaatsvinden. Aangezien de communautaire voorschriften die van toepassing zijn op religieus slachten, afhankelijk van de nationale contexten verschillend zijn omgezet en gezien het feit dat in de nationale regels rekening wordt gehouden met dimensies die verder gaan dan het doel van deze verordening, is het van belang dat de uitzondering op het bedwelmen voorafgaand aan het slachten gehandhaafd blijft; hierbij behouden de lidstaten echter een bepaalde mate van subsidiariteit. Deze verordening respecteert derhalve de vrijheid van godsdienst, evenals het recht voor iedereen om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften zoals verankerd in artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
(20) Veel methoden om dieren te doden zijn pijnlijk. Bedwelming is dan ook noodzakelijk om het bewustzijn en de gevoeligheid uit te schakelen vóór of op het moment van het doden. Het meten of het bewustzijn en de gevoeligheid bij dieren uitgeschakeld zijn, is een complexe activiteit die met wetenschappelijk goedgekeurde methoden uitgevoerd dient te worden. Om de efficiëntie van de procedure in de praktijk te evalueren, dient een monitoring plaats te vinden op basis van indicatoren.
[…]
(21) Het monitoren van de efficiëntie van de bedwelming is voornamelijk gebaseerd op de beoordeling van het bewustzijn en de gevoeligheid van de dieren. Het bewustzijn van een dier bestaat in wezen uit het vermogen om emoties te voelen en de vrijwillige motoriek de controleren. Ondanks enkele uitzonderingen, zoals elektroimmobilisaties of andere geïnduceerde verlammingen, kan ervan worden uitgegaan dat een dier bewusteloos is wanneer het zijn natuurlijke staande positie verliest, niet wakker is en geen tekenen van positieve of negatieve emoties vertoont, zoals angst of opwinding. De gevoeligheid van een dier bestaat in wezen uit zijn vermogen om pijn te voelen. In het algemeen kan ervan worden uitgegaan dat een dier niets meer voelt wanneer het geen reflexen of reacties op stimuli vertoont, zoals geluid, geur, licht of fysiek contact.
[…]
(24) Afhankelijk van de wijze waarop zij bij het slachten of doden gebruikt worden, kunnen sommige bedwelmingsmethoden tot de dood van dieren leiden op een manier die geen pijn en zo weinig mogelijk spanning en lijden bij het dier veroorzaakt. Andere bedwelmingsmethodes leiden niet altijd tot de dood en de dieren kunnen gedurende een verdere pijnlijke behandeling opnieuw tot bewustzijn komen of opnieuw gevoelig worden. Die methoden dienen daarom te worden aangevuld met andere technieken die tot een zekere dood leiden voordat de dieren weer bijkomen. Het is derhalve van essentieel belang aan te geven welke bedwelmingsmethoden moeten worden aangevuld met een methode voor het doden.
[…]
(33) Wanneer er iets fout gaat bij bedwelmingsprocedures, kunnen dieren daaronder te lijden hebben. In deze verordening dient dan ook bepaald te worden dat er adequate back-upapparatuur beschikbaar dient te zijn om bij de dieren zo weinig mogelijk pijn, spanning en lijden te veroorzaken.
[…]
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
a. a) „doden”: iedere bewust gebruikte methode die resulteert in de dood van een dier;
b) „daarmee verband houdende activiteiten”: activiteiten zoals het behandelen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen en verbloeden van dieren die worden verricht in de context van het doden van dieren op de locatie waar de dieren worden gedood;
[…]
f) „bedwelmen”: iedere bewust gebruikte methode die een dier pijnloos in een staat van bewusteloosheid en gevoelloosheid brengt, met inbegrip van methoden die onmiddellijk de dood tot gevolg hebben;
g) „religieuze rite”: een reeks handelingen die verband houden met het slachten van dieren die voorgeschreven is door een godsdienst;
[…]
Artikel 3 Algemene voorschriften voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten
1. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
2. Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren:
[…]
d) geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen;
[…]
Artikel 4 Verdovingsmethoden
1. Dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (hierna „eenvoudige bedwelming” genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden, pithing, elektrocutie of langdurige blootstelling aan zuurstoftekort.
[…]
4. Indien dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten, zijn de voorschriften van lid 1 niet van toepassing mits het slachten plaatsvindt in een slachthuis.
Artikel 6 Standaardwerkwijzen
1. Bedrijfsexploitanten plannen vooraf het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten, en voeren het doden uit overeenkomstig de standaardwerkwijzen.
[…]
Bijlage I
[…]
6. Bedwelmen van pluimvee middels elektrische waterbaden
6.1.
Dieren mogen niet worden aangehaakt als zij te klein zijn voor de waterbadbedwelmer of indien het aanhaken naar alle waarschijnlijkheid tot pijn lijdt dan wel de bestaande pijn vergroot (zoals bij zichtbaar gewonde dieren). In dergelijke gevallen worden deze dieren op een andere manier gedood.
6.2.
De haken dienen nat te zijn voordat levende vogels worden aangehaakt en aan de stroom worden blootgesteld. Vogels worden met beide poten aangehaakt.
6.3.
Voor de in tabel 2 genoemde vogels dient bij waterbadbedwelming de in de tabel voorgeschreven minimale stroomsterkte te worden toegepast. De dieren worden gedurende minimaal vier seconden aan die stroomsterkte blootgesteld
[…]
Wet dieren
Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
[…]
Regeling houders van dieren
Artikel 5.8. Verbodsbepaling
Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van (EG) nr. 1099/2009.