ECLI:NL:CBB:2023:545

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/1294
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening op basis van omzetverlies door COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 september 2023, zaaknummer 22/1294, staat de beoordeling van een subsidieaanvraag op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) centraal. De onderneming had een subsidie aangevraagd voor het vierde kwartaal van 2020, maar de minister van Economische Zaken en Klimaat stelde de subsidie vast op nihil, omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van minimaal 30% omzetverlies. De onderneming voerde aan dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met haar specifieke omstandigheden, zoals lange levertijden en de impact van coronamaatregelen op haar bedrijfsvoering. De minister handhaafde echter zijn besluit, stellende dat de aangiften omzetbelasting leidend zijn voor de vaststelling van de omzet en dat de TVL geen ruimte biedt voor maatwerk.

De zitting vond plaats op 20 juli 2023, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College oordeelde dat de minister terecht de aangiften omzetbelasting als basis had genomen en dat de onderneming niet aan de eis van 30% omzetverlies voldeed. De minister was bevoegd om de subsidie op nihil vast te stellen en het al ontvangen voorschot terug te vorderen. Het College concludeerde dat de terugvordering niet onevenredig was, ondanks de financiële problemen die de onderneming mogelijk zou ondervinden. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 27 augustus 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 verleende subsidie vastgesteld op nihil en het al betaalde voorschot teruggevorderd.
Met het besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen het vaststellingsbesluit ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juli 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2 De onderneming heeft een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de TVL voor het vierde kwartaal van 2020. Met het besluit van 15 december 2020 heeft de minister een subsidie verleend van € 1.671,90 en een voorschot van € 1.337,52 betaald.
3 Op basis van de aangiftes omzetbelasting voor de subsidieperiode (het vierde kwartaal van 2020) en de referentieperiode (het vierde kwartaal van 2019) is bij de vaststelling gebleken dat de onderneming niet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies voldoet. Daarom heeft de minister de subsidie in het vaststellingsbesluit vastgesteld op nihil en bepaald dat de onderneming het reeds ontvangen voorschot moet terugbetalen.
Standpunt van de onderneming
4 De onderneming voert - kort samengevat - aan dat de minister in strijd handelt met het evenredigheidsbeginsel door onvoldoende rekening te houden met de specifieke omstandigheden van haar geval; in de bedrijfsvoering van de onderneming wordt gewerkt met levertijden van zes tot veertien weken. Dit heeft tot gevolg dat voor het bepalen van de omzet niet kan worden uitgegaan van de aangifte omzetbelasting, omdat daaruit een hogere omzet blijkt dan de werkelijke omzet. Zo moest de onderneming op 15 december 2020 haar deuren sluiten vanwege de coronamaatregelen, maar genereerde zij wel omzet vanwege eerdere facturen. De onderneming vindt dat deze facturen voor het bepalen van de hoogte van de omzet buiten beschouwing moeten worden gelaten. Wanneer vervolgens specifiek wordt gekeken naar de maanden december 2019 en december 2020 is sprake van een omzetverlies van 50,1% en voldoet de onderneming aan de TVL-voorwaarden. Op de zitting heeft de onderneming desgevraagd nader toegelicht dat zij eerst orders schrijft en de levering pas later (zes tot veertien weken) plaatsvindt. Er is dus een verschil tussen het moment van orderschrijven en de ontvangst van het bedrag. Tot slot merkt de onderneming op dat het volledig terugbetalen van de ontvangen subsidies hoogstwaarschijnlijk ervoor zal zorgen dat zij in de schuldsanering terecht zal komen. Dit kan volgens de onderneming niet de bedoeling van de regelgever zijn geweest.
Standpunt van de minister
5 De minister handhaaft het bestreden besluit. Hij merkt op dat de onderneming btw-plichtig is over haar hele omzet en hij daarom voor het bepalen van de omzet kan uitgaan van de aangifte omzetbelasting. De minister verwijst in dit verband naar de uitspraken van het College van onder meer 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) en 23 augustus 2022 (ELI:NL:CBB:2022:572). De TVL biedt geen ruimte voor maatwerk waarbij genuanceerder wordt gekeken naar welk ontvangen omzetbedrag precies betrekking heeft op welke periode. Hiermee wordt ook voorkomen dat omzetbedragen dubbel worden meegeteld over verschillende periodes.
6 Het op nihil vaststellen van de subsidie is volgens de minister in dit geval in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. In onder meer de uitspraak van 23 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:557) heeft het College geoordeeld dat het op nihil vaststellen van de subsidie wanneer geen sprake is van 30% omzetverlies, een geschikt en noodzakelijk middel is om ervoor te zorgen dat het beschikbaar gestelde geld terechtkomt bij de ondernemers waar de regeling voor bedoeld is. Over de stelling van de onderneming dat zij mede door het terugbetalen van de onverschuldigd betaalde subsidie in financiële problemen komt, merkt de minister op dat de onderneming een op maat gemaakte betalingsregeling en zo nodig uitstel van betaling kan aanvragen.
Beoordeling door het College
7 Het College is van oordeel dat de minister mocht uitgaan van de aangiften omzetbelasting en niet hoefde te kijken naar de financiële administratie van de onderneming. Dat brengt met zich dat de onderneming niet aan de eis voldoet dat sprake moet zijn van 30% omzetverlies. Daarom was de minister bevoegd om de subsidie lager vast te stellen. De minister heeft van die bevoegdheid gebruik mogen maken en hij heeft de subsidie terecht vastgesteld op € 0,-. Tot slot heeft de minister terecht het al ontvangen voorschot teruggevorderd. Hierna licht het College dit oordeel toe.
8 Uit artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL volgt dat ondernemingen die aangifte omzetbelasting doen, hun omzet moeten aantonen met die aangifte, die is gedaan overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De regelgever heeft daarvoor bewust gekozen in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten. Het College heeft in de door de minister genoemde uitspraak van 11 januari 2022 geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is.
9 De onderneming heeft aangevoerd dat de minister in haar geval een deel van de opgegeven omzet in zowel de referentie- als de subsidieperiode buiten beschouwing moet laten, omdat een deel van de omzet betrekking heeft op orders die in een andere periode zijn geschreven. In de TVL is, zoals hiervoor overwogen, echter bewust gekozen voor een systematiek waarbij de aangifte omzetbelasting volgens de Wet OB het uitgangspunt is bij het berekenen van het omzetverlies. Alleen als de onderneming niet over haar hele omzet omzetbelasting betaalt, kan volgens de TVL worden gekeken naar de financiële administratie. Die uitzondering, die staat in artikel 2.1.2, zesde lid, van de TVL is hier echter niet van toepassing. Daarom is het College van oordeel dat de minister bij de bepaling van het omzetverlies terecht geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van de omzetgegevens, zoals die volgen uit de aangiftes omzetbelasting. Uit die aangiftes volgt dat de onderneming niet aan de eis voldoet dat sprake is van 30% omzetverlies. Dat door het uitgaan van de aangiftes omzetbelasting niet aan die eis wordt voldaan, is geen uitzonderlijke omstandigheid die maakt dat de toepassing van de TVL op dit punt onevenredig is en de minister de omzet van de onderneming op andere wijze had moeten berekenen. De minister was daarom bevoegd om tot verlaging van de subsidie over te gaan.
10 Van deze bevoegdheid heeft de minister ook gebruik mogen maken. Artikel 2.1.12, vierde lid, van de TVL bepaalt dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt. Het College heeft in de uitspraak van 20 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:806) geoordeeld dat deze verplichting tot nihilstelling bij een omzetverlies van minder dan 30% passend is bij de aard, het doel en de structuur van de TVL. Het College concludeert daarom dat de minister de subsidie van de onderneming terecht heeft vastgesteld op € 0,-.
11 De vaststelling van de subsidie brengt mee dat de minister de onverschuldigd betaalde voorschotten kan terugvorderen. De terugvordering van de subsidie heeft tot doel ervoor te zorgen dat MKB-ondernemingen niet meer subsidie krijgen, dan waar zij op grond van de TVL recht op hebben. Het gevolg daarvan is dat de onderneming het aan haar al betaalde bedrag van € 1.337,52 moet terugbetalen. Zoals de minister heeft verklaard en ook bij de terugvordering heeft meegedeeld, kan een betalingsregeling worden getroffen. Verder begrijpt het College dat de ondernemer een stressvolle periode beleeft, maar dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van terugvordering had moeten afzien is niet gebleken. Niet onderbouwd is dat de gevolgen van het terugvorderen van de subsidie in dit geval zodanig nadelig zijn dat die terugvordering onevenredig is. Dit betekent dat de minister het uitbetaalde voorschot terecht heeft teruggevorderd.
12 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
M.P. Glerum De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

BIJLAGE

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.1.a1 van de TVL luidt als volgt:
“1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
[…]
omzet:opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming […].”
Artikel 2.1.1 luidt als volgt:
“(…)
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
(…)”
Artikel 2.1.2 luidt als volgt:
“1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019.
(…)
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2020.
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
(…)”
Artikel 2.1.12, vierde lid, luidt als volgt:
“4. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.”