In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 september 2023, met zaaknummers 22/1775 en 22/1776, werd de aanvraag van een ondernemer voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De ondernemer, die adviesdiensten verleent over de cultivatie van paddenstoelen, had zijn aanvraag voor de periodes Q4 2021 en Q1 2022 ingediend, maar de minister van Economische Zaken en Klimaat oordeelde dat de ondernemer niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat de onderneming een vestiging moet hebben die fysiek afgescheiden is van het privéadres van de eigenaar en waar duurzame uitoefening van de activiteiten plaatsvindt.
De ondernemer had zijn eenmanszaak ingeschreven op een adres waar hij tijdelijk verbleef, maar het College oordeelde dat er geen duurzame uitoefening van de activiteiten op dat adres plaatsvond. De ondernemer verbleef voornamelijk in het buitenland en voerde zijn werkzaamheden daar uit. Het College concludeerde dat het adres van inschrijving niet als vestiging kon worden beschouwd, omdat de ondernemer daar minder dan 10% van zijn werkzaamheden verrichtte. Bovendien werd vastgesteld dat het vasthouden aan het vestigingsvereiste in dit geval niet onevenredig uitpakte voor de ondernemer, aangezien de keuze om tijdelijk in het buitenland te wonen voor zijn eigen rekening kwam.
De beroepen van de ondernemer werden ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste voor ondernemers die aanspraak willen maken op subsidies, en dat het College geen aanleiding zag om af te wijken van de geldende regels.