ECLI:NL:CBB:2023:541

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
23 september 2023
Zaaknummer
22/1775 en 22/1776
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing vestigingsvereiste bij subsidieaanvraag COVID-19 voor ondernemers

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 september 2023, met zaaknummers 22/1775 en 22/1776, werd de aanvraag van een ondernemer voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De ondernemer, die adviesdiensten verleent over de cultivatie van paddenstoelen, had zijn aanvraag voor de periodes Q4 2021 en Q1 2022 ingediend, maar de minister van Economische Zaken en Klimaat oordeelde dat de ondernemer niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat de onderneming een vestiging moet hebben die fysiek afgescheiden is van het privéadres van de eigenaar en waar duurzame uitoefening van de activiteiten plaatsvindt.

De ondernemer had zijn eenmanszaak ingeschreven op een adres waar hij tijdelijk verbleef, maar het College oordeelde dat er geen duurzame uitoefening van de activiteiten op dat adres plaatsvond. De ondernemer verbleef voornamelijk in het buitenland en voerde zijn werkzaamheden daar uit. Het College concludeerde dat het adres van inschrijving niet als vestiging kon worden beschouwd, omdat de ondernemer daar minder dan 10% van zijn werkzaamheden verrichtte. Bovendien werd vastgesteld dat het vasthouden aan het vestigingsvereiste in dit geval niet onevenredig uitpakte voor de ondernemer, aangezien de keuze om tijdelijk in het buitenland te wonen voor zijn eigen rekening kwam.

De beroepen van de ondernemer werden ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste voor ondernemers die aanspraak willen maken op subsidies, en dat het College geen aanleiding zag om af te wijken van de geldende regels.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1775 en 22/1776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1], handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] , (de ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. E. Brouwers en mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

Met het besluit van 28 april 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q1 2022 afgewezen.
Met het besluit van 4 juli 2022 (het bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Met het besluit van 2 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q4 2021 afgewezen.
Met het besluit van 4 juli 2022 (het bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit I (zaaknummer 22/1775) en tegen het bestreden besluit II (zaaknummer 22/1776) beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 augustus 2023. Aan de zitting hebben de ondernemer en de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. De ondernemer adviseert bedrijven over de cultivatie van paddenstoelen. Hij heeft toegelicht dat hij veel reist, omdat hij zijn werkzaamheden wereldwijd uitvoert. Toen het reizen door de inreisrestricties en quarantainemaatregelen van de landen waar hij zijn activiteiten had willen uitvoeren (onder meer [land 1] en [land 2] ) vanwege de coronapandemie moeilijk was, heeft de ondernemer ervoor gekozen om tijdelijk (van 5 december 2020 tot 7 maart 2022) in [land 3] te gaan wonen. Hij verwachtte dat hij vanuit [land 3] gemakkelijker visa kon krijgen, waarmee hij zijn klanten in [land 2] en [land 1] kon bezoeken. De eenmanszaak van de ondernemer was in die periode ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (het adres van inschrijving), waar zijn echtgenote woonde en waar de ondernemer verbleef als hij in [land 4] was.
2. De ondernemer heeft een subsidie aangevraagd op grond van de TVL voor Q4 2021 en voor Q1 2022. De minister heeft deze aanvragen afgewezen omdat de ondernemer volgens hem niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Op het adres van inschrijving vond volgens de minister namelijk geen duurzame uitoefening van de onderneming plaats. De ondernemer is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het College geeft de ondernemer geen gelijk en legt hierna uit waarom. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Op de zitting heeft de ondernemer zijn beroepsgrond over het
gelijkheidsbeginsel ingetrokken. Die beroepsgrond blijft daarom buiten beschouwing.
Beoordeling door het College
4. De beroepen zijn ongegrond. De ondernemer voldoet niet aan het vestigingsvereiste en het vasthouden aan het vestigingsvereiste pakt niet onevenredig uit. Hierna licht het College dit oordeel toe.
Het vestigingsvereiste
5. Het vestigingsvereiste, dat voor Q4 2021 is neergelegd in artikel 2.5.2., tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL, en voor Q1 2022 in artikel 2.6.2., tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL, is één van de vereisten om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL. Dit vereiste houdt in dat de onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan deze voorwaarde te voldoen. Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’. Daarbij sluit de TVL aan bij artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007. De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De ondernemer moet voldoen aan het vestigingsvereiste

6. De ondernemer drijft geen horecaonderneming en het College volgt de ondernemer niet in zijn standpunt dat de eenmanszaak moet worden beschouwd als ambulante onderneming. In artikel 2.5.1., eerste lid (Q4 2021), en artikel 2.6.1., eerste lid (Q1 2022), van de TVL zijn enkele SBI-codes opgenomen die vallen onder de definitie van ambulante onderneming. De SBI-code van de ondernemer (70221) valt daar niet onder. Het College heeft al eerder geoordeeld dat de keuze van de regelgever om de definitie van ambulante ondernemingen te beperken tot slechts enkele SBI-codes op zichzelf niet onevenredig is (zie de uitspraak van 20 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:640). Het College ziet geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen.
7. Dat betekent dat de ondernemer moet voldoen aan het vestigingsvereiste. Partijen zijn het erover eens dat het adres van inschrijving een ander adres was dan het privéadres van de ondernemer. De minister heeft in de bestreden besluiten namelijk zijn eerdere standpunt, dat inhield dat niet was voldaan aan de voorwaarde dat de vestiging fysiek afgescheiden is en voorzien is van een eigen opgang of toegang, verlaten. In geschil is of het adres valt onder de definitie van ‘vestiging’. Dat is alleen het geval als er op het adres duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvindt.
Het adres van inschrijving is geen vestiging
8. Het College is van oordeel dat het adres van inschrijving niet als een vestiging kan worden gezien, omdat daar geen duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvond. Uit de toelichting van de ondernemer blijkt dat hij in [land 3] woonde. Zijn werkzaamheden voerde hij voornamelijk uit bij zijn klanten op locatie. Hij kwam wel af en toe naar [land 4] en verbleef dan op het adres van inschrijving. Dit adres werd volgens de ondernemer voornamelijk gebruikt voor afhandeling (bijvoorbeeld het afronden van een plan), administratieve handelingen en archivering. De ondernemer heeft verklaard dat hij op het adres van inschrijving minder dan 10% van zijn werkzaamheden uitvoerde. Verder heeft de ondernemer in zijn bezwaargronden gesteld dat het adres van inschrijving slechts een formaliteit is. Nu de ondernemer minder dan 10% van de werkzaamheden daadwerkelijk uitvoerde op het adres van inschrijving, is van duurzame uitoefening van de activiteiten van de eenmanszaak van de ondernemer op het adres van inschrijving geen sprake. Het College verwijst naar de uitspraak van 17 januari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:6), waarin is geoordeeld dat in dat geval geen sprake was van duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming omdat de ondernemer slechts één á twee keer per maand daadwerkelijk op het adres aanwezig was. Zoals het College in eerdere uitspraken heeft geoordeeld, is niet voldoende dat sprake is van een recht en titel met betrekking tot het adres. Het College verwijst naar de uitspraak van 26 juli 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:440).
Het vasthouden aan het vestigingsvereiste pakt niet onevenredig uit
9. Het College ziet geen aanleiding om te oordelen dat het vasthouden aan het vestigingsvereiste in dit geval onevenredig uitpakt. Zoals de minister tijdens de zitting heeft toegelicht, hebben de meeste ondernemers die geen vestiging hebben weinig vaste lasten. De vaste lasten van ondernemers met een vestiging bestaan immers in de regel voor een groot deel uit de kosten voor een vestiging, zoals een bedrijfsruimte. De ondernemer heeft gesteld dat hij extra vaste lasten heeft omdat hij voornamelijk in het buitenland werkt, bijvoorbeeld telefoonkosten en kosten voor een reisverzekering. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn gewone vaste lasten zodanig hoog zijn vergeleken met wat gebruikelijk is bij ondernemers zonder vestiging, dat het nadeel dat hij lijdt omdat hij geen TVL-subsidie krijgt, reden zou moeten zijn om het vestigingsvereiste in dit geval buiten toepassing te laten. In de periode dat de ondernemer in [land 3] woonde, kwamen daar de woonlasten bij. De keuze om zich tijdelijk in [land 3] te vestigen omdat hij verwachtte dat hij vanuit [land 3] gemakkelijker visa kon krijgen, heeft de ondernemer zelf gemaakt. Daarom komen de gevolgen van die ondernemerskeuze, namelijk het moeten betalen van extra woonlasten, voor risico van de ondernemer.

Conclusie

10. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
w.g. J.L. Verbeek w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 1.1. (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
(…)
Artikel 2.5.1. (begripsbepalingen)
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Ambulante onderneming:onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;
(…)
Artikel 2.5.2. (verstrekking subsidie)
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
–ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
–een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
(…)
Artikel 2.6.1. (begripsbepalingen)
1.
Ambulante onderneming:onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;
(…)
Artikel 2.6.2. (verstrekking subsidie)
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1° .voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
–ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
–een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
(…)
Handelsregisterwet 2007
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt; (…).