ECLI:NL:CBB:2023:537

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
23 september 2023
Zaaknummer
22/515
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing vestigingsvereiste bij subsidieaanvraag COVID-19 voor stichting

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 september 2023, zaaknummer 22/515, werd de aanvraag van een stichting voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had geoordeeld dat de stichting niet voldeed aan het vestigingsvereiste, dat vereist dat de vestiging fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. De stichting had een huurovereenkomst overgelegd, maar kon niet aantonen dat aan deze voorwaarden was voldaan. Tijdens de zitting werd bevestigd dat de bedrijfsruimte zich op de bovenste verdieping van de privéwoning van de gemachtigde bevond, bereikbaar via een inpandige trap. De stichting voerde aan dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, omdat een eerdere aanvraag onder de TOGS-regeling wel was goedgekeurd. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had geoordeeld dat de stichting niet voldeed aan het vestigingsvereiste en dat er geen sprake was van gelijke gevallen. Het beroep van de stichting werd ongegrond verklaard, maar het College constateerde een motiveringsgebrek in het besluit van de minister, waardoor het griffierecht aan de stichting werd vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (de stichting)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. G.O. Hoeksma en W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 21 september 2021 heeft de minister de aanvraag van de stichting voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 21 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard.
De stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 6 maart 2023. Daaraan hebben de gemachtigde van de stichting en de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2 De stichting staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-code 55.201 (verhuur van vakantiehuisjes en appartementen).
3 De minister heeft de subsidieaanvraag van de stichting afgewezen op de grond dat zij niet voldoet aan het vestigingsvereiste van artikel 2.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL. In het bestreden besluit heeft de minister die afwijzing gehandhaafd.
Standpunt van de stichting
4.1
Volgens de stichting concludeert de minister ten onrechte dat zij niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Zij heeft bij haar aanvraag een kopie van een door haar op 15 januari 2020 getekende ‘huurovereenkomst kantoorruimte’ meegestuurd. Daarmee heeft zij voldaan aan de (informatie)verplichting uit artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onder f, van de TVL. Het woord ‘of’ in onderdeel 2° van dit artikellid houdt volgens de stichting in dat zij de keuze heeft met welk document zij de fysieke scheiding wil aantonen, dat slechts één van de genoemde documenten volstaat en dat op haar niet de verplichting rust om daarbovenop nog andere documenten ter onderbouwing aan te bieden. Door een kopie van de huurovereenkomst bij de aanvraag te voegen, heeft de stichting voldaan aan artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onder f, onderdeel 1°, van de TVL en heeft zij daarmee de fysieke scheiding tussen de privéwoning en de vestiging van de onderneming afdoende aangetoond.
4.2
Op de zitting heeft de stichting met betrekking tot het vestigingsvereiste nog aangevoerd dat de door haar verhuurde drijvende recreatiewoningen een afzonderlijke vestiging van de stichting vormen. Deze recreatiewoningen bevinden zich in een jachthaven in [plaats] .
4.3
Verder voert de stichting aan dat er slechts een gering verband is tussen de vaste lasten van een onderneming en de fysieke en bouwkundige kenmerken van de vestiging. De TVL laat het recht op een tegemoetkoming in de vaste lasten afhangen van fysieke kenmerken als scheiding tussen privéwoning en vestiging en een eigen opgang of toegang. Volgens de stichting kunnen bijvoorbeeld financieringslasten ook als vaste lasten van haar onderneming gekwalificeerd worden. De hoogte van die lasten is niet afhankelijk van de fysieke en bouwkundige kenmerken van de vestiging van de onderneming.
4.4
In 2020 heeft de stichting een aanvraag voor een tegemoetkoming gedaan in het kader van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS). Om voor een tegemoetkoming in het kader van de TOGS in aanmerking te komen, gold een vrijwel identiek vestigingsvereiste als in de TVL. Ook op grond van de TOGS moesten aanvragers aan de hand van een bewijsstuk aantonen dat de onderneming een vestiging had die fysiek was afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien was van een eigen opgang of toegang. Als één van de mogelijke bewijsstukken noemt de TOGS in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder h, onderdeel 1° een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging. De stichting heeft bij haar aanvraag op grond van de TOGS, ter onderbouwing van de fysieke afscheiding tussen de privéwoning en de vestiging van de onderneming, dezelfde huurovereenkomst meegestuurd die zij in het kader van de onderhavige TVL-aanvraag heeft meegestuurd. De minister heeft de subsidieaanvraag van de stichting op grond van de TOGS op 11 mei 2020 ingewilligd. De stichting stelt zich op het standpunt dat de minister in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door de TVL-aanvraag wegens onvoldoende onderbouwing af te wijzen, terwijl de TOGS-aanvraag op basis van dezelfde verklaring wel is ingewilligd.
4.5
Tot slot stelt de stichting dat de minister in strijd heeft gehandeld met het motiveringsbeginsel. De stichting heeft in haar bezwaarschrift een beroep gedaan op strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar de minister is daaraan in het bestreden besluit geheel voorbijgegaan.
Standpunt van de minister
5.1
De minister stelt zich op het standpunt dat de stichting geen vestiging heeft op een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming. Ook heeft de stichting geen vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Uit de door de stichting overgelegde stukken blijkt alleen dat een gedeelte van de woning van de gemachtigde van de stichting gebruikt wordt voor de onderneming, maar niet dat de vestiging van de onderneming fysiek is afgescheiden van de woning. Daarom kan de huurovereenkomst niet dienen als onderbouwing van die fysieke scheiding. De minister werpt aan de stichting tegen dat zij geen verdere informatie wil aanleveren op basis waarvan zij kan aantonen dat de vestiging van de onderneming een eigen opgang of toegang heeft en fysiek is afgescheiden van het woongedeelte van de gemachtigde van de onderneming.
5.2
Met betrekking tot de stelling van de stichting dat er slechts een gering verband is tussen de vaste lasten van een onderneming en de vestiging van de onderneming stelt de minister dat thuiswerkende ondernemers in het algemeen minder vaste bedrijfslasten hebben dan ondernemers met een aparte vestiging. Hij wijst in dat kader op een uitspraak van het College van 20 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:640), waarin het College overwoog dat ondernemers zonder eigen vestiging niet de vaste lasten hebben die voortvloeien uit het hebben en onderhouden van een vestiging.
5.3
Ten aanzien van het beroep van de stichting op strijd met het gelijkheidsbeginsel stelt de minister zich op het standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen. De TOGS is een aparte regeling met eigen voorwaarden. De TVL is daaraan niet gelijk.
5.4
Over het beroep van de stichting op strijd met het motiveringsbeginsel stelt de minister dat het bestreden besluit met de best mogelijke kennis van de feiten en omstandigheden en zorgvuldig genomen is. Bovendien heeft het ontbreken van een motivering ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel volgens de minister niet geleid tot een foutieve beslissing.
Beoordeling door het College
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het adres van de stichting zoals vermeld in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gelijk is aan het woonadres van haar gemachtigde, zijnde een van de bestuurders van de stichting. Ook niet in geschil is de vaststelling van de minister dat de stichting moet voldoen aan het vestigingsvereiste als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL, omdat zij niet kan worden aangemerkt als een ambulante onderneming of horecaonderneming. Dat betekent dat de stichting, wil zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op basis van de TVL, op grond van artikel 2.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, onderdeel 1° en artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onder f, van de TVL, moet aantonen dat haar vestiging fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar van de onderneming en dat die vestiging een eigen opgang of toegang heeft.
6.2
De stichting interpreteert artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onder f, onderdeel 1, van de TVL zo, dat daaruit zou blijken dat aan het vestigingsvereiste is voldaan zodra een ondernemer een kopie van een zakelijke huurovereenkomst overlegt. Het College stelt vast dat artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onder f, onderdeel 1, van de TVL ziet op de gegevens die een aanvrager bij de aanvraag (in ieder geval) moet verstrekken. Of wordt voldaan aan het vestigingsvereiste beoordeelt de minister vervolgens mede op basis van die gegevens. Het enkele feit dat de gegevens zijn verstrekt, betekent nog niet dat daarmee is voldaan aan het vestigingsvereiste (zie overweging 5.2 van de uitspraak van het College van vandaag in de zaak met het zaaknummer 21/1096, ECLI:NL:CBB:2023:525).
6.3
Ook bij een vestiging op een privéadres kan worden voldaan aan het vestigingsvereiste, mits die vestiging fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang. De minister heeft de stichting in de gelegenheid gesteld om bewijzen hiervan te overleggen. De stichting heeft met de overgelegde kopie van de zakelijke huurovereenkomst, noch met andere gegevens aannemelijk gemaakt dat in haar geval aan het voorschrift van fysieke afscheiding en eigen opgang of toegang is voldaan. Ter zitting heeft de stichting bovendien verklaard dat de bedrijfsruimte zich bevindt op de bovenste verdieping van de privéwoning van de gemachtigde van de stichting. Die verdieping wordt bereikt via een inpandige trap. Ook heeft de stichting op de zitting desgevraagd bevestigd dat de zakelijke huurovereenkomst geen beschrijving bevat van een fysieke afscheiding tussen de vestiging en de privéwoning. Gelet hierop heeft de minister terecht geoordeeld dat de onderneming niet voldoet aan het vestigingsvereiste.
6.4
Ten aanzien van de suggestie van de stichting dat de recreatiewoningen die zij verhuurt een afzonderlijke vestiging van de stichting zouden kunnen vormen, stelt het College vast dat de stichting niet gesteld en onderbouwd heeft dat op die locatie duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvindt (zie artikel 1.1 van de TVL, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j van de Handelsregisterwet). Het College gaat daarom uit van de gegevens die in het handelsregister zijn vermeld. Daarin is opgenomen dat de stichting gevestigd is op het privéadres van de gemachtigde van de stichting.
6.5
Het standpunt van de stichting dat een onderneming ook vaste lasten kan hebben die onafhankelijk zijn van de fysieke of bouwkundige kenmerken van de vestiging kan haar niet baten. Het College verwijst naar overweging 5.6 van zijn uitspraak van vandaag, waarnaar hierboven in overweging 6.2 is verwezen.
6.6
Dat de minister in het kader van een TOGS-aanvraag een tegemoetkoming aan de stichting heeft verstrekt, maakt naar het oordeel van het College niet dat de minister daartoe op grond van het gelijkheidsbeginsel opnieuw verplicht zou zijn in het kader van een TVL-aanvraag. Volgens de rechtspraak van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 20 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:636) strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat een bestuursorgaan gehouden is een eerder gemaakte fout te herhalen. De minister heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij in het kader van de TOGS-aanvraag een fout heeft gemaakt. Daarnaast neemt het College in overweging dat de stichting, omdat zij geen vestiging heeft in de zin van artikel 2.3.2, tweede lid, aanhef onder e, onderdeel 1°, van de TVL, ook niet de vaste lasten heeft die voortvloeien uit het hebben en onderhouden van een vestiging. Het beroep van de stichting op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
6.7
De stichting heeft haar beroep op strijd met het gelijkheidsbeginsel al in de bezwaarfase gemotiveerd naar voren gebracht. Zij heeft de minister gewezen op een volgens haar inconsistente toepassing van regels die inhoudelijk vrijwel identiek aan elkaar zijn. Naar het oordeel van het College lag het op de weg van de minister om in het bestreden besluit te motiveren dat en waarom het volgens hem niet gaat om gelijke gevallen. Omdat de minister dat heeft nagelaten, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Dit gebrek heeft de minister in de beroepsfase bovendien niet hersteld. In zijn verweerschrift merkt de minister alleen op dat de TVL een andere regeling is dan de TOGS, zonder er daarbij acht op te slaan dat de formulering van het vestigingsvereiste in beide regelingen vrijwel identiek is.
6.8
Het voorgaande betekent dat het beroep van de stichting op strijd met het motiveringsbeginsel slaagt. Tegelijkertijd leidt het beroep van de stichting op strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals het College in overweging 6.6 heeft geoordeeld, niet tot de door haar gewenste uitkomst en is zij door het motiveringsgebrek dan ook niet benadeeld. Daarom ziet het College aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
7 Het beroep is ongegrond.
8 In het geconstateerde motiveringsgebrek ziet het College aanleiding om te bepalen dat het door de stichting betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed. Er is niet gebleken dat de stichting proceskosten heeft gemaakt. Het bestuursorgaan hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de minister het betaalde griffierecht van € 365,- aan de stichting dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
De rechter is verhinderd w.g. T.D. Geldof
deze uitspraak mede te ondertekenen.

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 1.1
In deze regeling wordt verstaan onder:
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j van de Handelsregisterwet 2007.
Artikel 2.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, aanhef en onderdeel 1°
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
  • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
  • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang.
Artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onder f
2. Een aanvraag omvat in ieder geval:
f. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:
1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;
2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of
3°. een kopie van een ander bewijsstuk.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.