ECLI:NL:CBB:2023:448

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
22/42
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van waarschuwing door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Op 9 augustus 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep van [naam] was gericht tegen een besluit van de minister van 7 december 2021, waarbij het bezwaar van [naam] tegen een waarschuwing niet-ontvankelijk was verklaard. De waarschuwing was gegeven naar aanleiding van een inspectie op 21 juli 2021, waarbij twee kadavers met fecale bezoedeling in het slachthuis van [naam] waren aangetroffen. De minister had aangegeven dat een volgende overtreding zou kunnen leiden tot bestuurlijke sancties of strafvervolging.

Het College oordeelde dat de waarschuwing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet gericht is op rechtsgevolg. De waarschuwing volgt uit beleidsregels van de minister en legt geen verplichtingen op aan [naam]. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat er geen bezwaar openstond tegen de waarschuwing. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor een schadevergoeding op het moment van uitspraak nog niet was overschreden, waardoor [naam] geen recht had op schadevergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een waarschuwing om als besluit te worden beschouwd, en dat de procedurele waarborgen van de Awb niet van toepassing zijn op waarschuwingen die geen rechtsgevolg hebben. Het College bevestigde dat de minister de gemachtigde van [naam] voldoende gelegenheid had geboden om te worden gehoord, en dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De proceskosten van [naam] werden niet vergoed.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/42

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , [naam]

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. L. Harteveld).

Procesverloop

[naam] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 7 december 2021, waarbij het bezwaar van [naam] tegen een waarschuwing niet-ontvankelijk is verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2023. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.1
Op 2 augustus 2021 heeft de minister [naam] een schriftelijke waarschuwing gegeven, omdat bij een inspectie op 21 juli 2021 in haar slachthuis toezichthouders twee kadavers aantroffen met fecale bezoedeling. De minister waarschuwt dat een volgende overtreding op grond van het interventiebeleid kan leiden tot een bestuurlijke sanctie en/of strafvervolging.
1.2
De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de waarschuwing geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1
[naam] voert aan dat de rechtbank Rotterdam (en niet het College) de bevoegde instantie is.
2.2
Volgens [naam] is de waarschuwing wél een besluit, omdat de minister de procedure in de Awb heeft gevolgd. Ter onderbouwing wijst hij op het besluit van 28 juli 2021 waarin de minister zelf aan [naam] opgelegde (andere) boetes herroept, omdat daaraan geen waarschuwingen waren vooraf gegaan. Bovendien moet tegen een waarschuwing, waarbij feiten als overtredingen worden aangemerkt, uit het oogpunt van rechtsbescherming bezwaar en beroep kunnen worden ingesteld.
2.3
Volgens [naam] had de minister haar moeten horen en is het bestreden besluit alleen maar genomen om dwangsommen wegens niet tijdig beslissen te voorkomen.
2.4
Ten slotte heeft [naam] verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Bevoegdheid van het College
3. In artikel 4 van bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij de Awb is bepaald dat beroep bij het College openstaat tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Wet dieren, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren. Die uitzondering betreft boetebesluiten. Een waarschuwing valt niet onder die uitzondering. Dit betekent dat beroep openstaat bij het College en niet bij de rechtbank Rotterdam.
Beoordeling door het College
4.1
Deze zaak gaat over de vraag of de waarschuwing een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Anders staat er namelijk geen bezwaar tegen open.
4.2
Het College oordeelt dat de minister gelijk heeft: de waarschuwing is geen besluit en kan daar ook niet mee gelijkgesteld worden. Hieronder legt het College uit waarom.
4.3
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een besluit gericht op rechtsgevolg. Met andere woorden, de beslissing moet zijn bedoeld om verandering te brengen in de rechten en/of plichten van degene tot wie die beslissing is gericht. In beginsel zijn waarschuwingen niet gericht op rechtsgevolg.
4.4
Ook de aan [naam] gegeven waarschuwing is niet gericht op rechtsgevolg. De waarschuwing heeft geen wettelijke basis, maar volgt uit door de minister vastgestelde beleidsregels. De waarschuwing is ook geen voorwaarde om sancties aan [naam] op te leggen. De waarschuwing is niet meer dan de constatering dat [naam] niet heeft voldaan aan punt 7 en 10 van Bijlage III, sectie I, van hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid van deze verordening. Het is het College niet gebleken dat dit enig gevolg heeft voor eventuele toekomstige vergelijkbare gedragingen. De waarschuwing legt [naam] geen verplichting op, onthoudt haar niet enig recht en raakt haar evenmin anderszins direct of indirect in haar rechtspositie. Nu de waarschuwing niet is gericht op enig rechtsgevolg, is deze geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (vergelijk ook de uitspraak van het College van 10 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:374).
4.5
[naam] heeft niet aangevoerd en onderbouwd dat de route om een rechterlijk oordeel over de waarschuwing te krijgen voor haar onevenredig bezwarend of afwezig is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 26 juli 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:439).
4.6
Nu gelet op de artikelen 8:1, 7:1 en 1:3 van de Awb alleen bezwaar open staat tegen een besluit, heeft de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7
Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat de minister heeft geprobeerd de gemachtigde van [naam] (telefonisch) te horen, maar dat deze vertelde dat hij geen prijs stelt op een hoorzitting en vervolgens de verbinding verbrak. Die gang van zaken heeft [naam] niet bestreden en het College heeft geen reden om aan dat verloop van de hoorzitting te twijfelen. Daarmee heeft de minister [naam] de gelegenheid geboden om te worden gehoord en voldaan aan artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
Overschrijding van de redelijke termijn
5. Omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM op het moment van deze uitspraak niet is verstreken, heeft [naam] geen recht op een schadevergoeding.
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft de proceskosten van [naam] niet te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
w.g. R.C. Stam w.g I.S. Post