ECLI:NL:CBB:2023:430

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
22/979 en 22/1299
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen subsidie TVL-regeling voor COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van subsidieaanvragen van een onderneming op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het eerste kwartaal (Q1) en het vierde kwartaal (Q4) van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvragen afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van omzetverlies van respectievelijk 30% en 20% in de betreffende periodes. De onderneming stelde dat de minister bij de beoordeling van de aanvragen naar een andere referentieperiode had moeten kijken en dat zij onevenredig hard werd getroffen door de afwijzing.

De minister verdedigde zijn beslissing door te stellen dat de onderneming pas in juni 2021 omzet had gegenereerd, wat betekent dat er voor Q1 2021 geen omzetverlies kon worden vastgesteld. Voor Q4 2021 had de onderneming de keuze om als referentieperiode Q4 2019 of Q1 2020 te kiezen, maar de minister concludeerde dat ook in de alternatieve referentieperiode geen omzetverlies was vastgesteld. Het College heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat het ontbreken van omzetverlies een geldige reden is voor afwijzing van de subsidieaanvraag.

Het College heeft de beroepen van de onderneming ongegrond verklaard en de afwijzing van de minister bevestigd. De uitspraak benadrukt dat de TVL-regeling geen mogelijkheid biedt voor subsidie bij het ontbreken van omzetverlies, en dat de minister terecht heeft gehandeld in deze zaak. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/979 en 22/1299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M.P. Beudeker en W. Dam).

Procesverloop

Met de besluiten van 13 april 2021 en 10 februari 2022 (de afwijzingsbesluiten) heeft de minister de aanvragen van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 en het vierde kwartaal (Q4) van 2021 afgewezen.
Met de besluiten van 14 april 2022 en 23 mei 2022 (de bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming ongegrond verklaard en de afwijzingsbesluiten gehandhaafd.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben het College toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1. De onderneming heeft aanvragen ingediend voor een subsidie op grond van de TVL-regeling voor Q1 en Q4 van 2021. Met de afwijzingsbesluiten zijn de aanvragen afgewezen. De minister stelt dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat sprake is van een omzetverlies van ten minste 30% (Q1 2021) respectievelijk 20% (Q4 2021).
Standpunt van de onderneming
2. De onderneming voert aan dat de minister bij de beoordeling van beide aanvragen naar een andere referentieperiode had moeten kijken. De onderneming wordt onevenredig hard getroffen door haar geen subsidie toe te kennen. Volgens de onderneming had de minister kunnen aansluiten bij de geprognosticeerde omzet voor Q1 2021 en Q4 2021.
Standpunt van de minister
3. De minister stelt dat de onderneming eerst in juni 2021 omzet heeft gegenereerd. Dit betekent dat de onderneming geen omzet heeft gegenereerd voorafgaand aan of zelfs in de subsidieperiode van Q1 2021. De minister stelt voorts dat als voor de beoordeling van de aanvraag voor Q4 2021, gelet op de uitspraak van het College van 21 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:153, gekeken wordt naar een alternatieve referentieperiode (Q1 van 2021), uit de gegevens van de Belastingdienst valt op te maken dat € 0 omzet is gegenereerd, zodat geen sprake is van een omzetverlies van ten minste 30% (het College begrijpt: 20%).
Oordeel van het College
4.1
Het College heeft op 20 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:818) uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag van de onderneming van de TVL-subsidie voor Q4 2020. In deze zaak had de onderneming dezelfde beroepsgronden aangevoerd als in de hier aan de orde zijnde zaken. Het College heeft de onderneming bij brief van 18 april 2023 gevraagd om te laten weten in hoeverre de hier aan de orde zijnde zaken verschillen van de zaak waarin het College op 22 december 2022 uitspraak heeft gedaan. De onderneming heeft het College bij brief van 20 april 2023 meegedeeld dat er geen verschil is tussen de zaken.
4.2
Het College ziet geen aanleiding om wat betreft de beroepsgronden over het aansluiten bij de geprognosticeerde omzet en het beroep op het evenredigheidsbeginsel tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 20 december 2022. Het College gaat hierna in op de specifieke omstandigheden bij de aanvragen van de onderneming voor TVL-subsidie voor Q1 en Q4 2021.
5.1
Niet in geschil is dat de onderneming voor het eerst in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven op 2 oktober 2017, maar pas haar deuren heeft geopend in oktober 2020. Uit de gegevens van de Belastingdienst volgt dat de onderneming eerst vanaf juni 2021 (dus eind Q2 2021) omzet heeft gemaakt.
5.2
Hieruit volgt dat wat betreft Q1 2021 geen omzetverlies kan worden vastgesteld ten opzichte van een eerdere periode. Dit is wel vereist op grond van de TVL-regeling. De TVL-regeling biedt niet de mogelijkheid om bij het ontbreken van omzetverlies toch subsidie toe te kennen (zie de uitspraken van het College van 10 augustus 2021, ECLI:NL:CBB:2021:820 en 11 januari 2022, ECLI:NL:CBB:2022:6). Dat het vereiste van omzetverlies tot gevolg heeft dat ondernemers niet in aanmerking komen voor subsidie omdat zij er nog niet in zijn geslaagd in een eerdere periode omzet te behalen, maakt niet dat dit in de TVL vastgelegde vereiste voor subsidie alleen al daarom in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen.
5.3
Wat betreft Q4 2021 kon de onderneming bij haar aanvraag als referentieperiode kiezen uit Q4 2019 en Q1 2020. De onderneming heeft in haar aanvraag gekozen voor Q1 2020. De onderneming heeft echter pas in oktober 2020 de benodigde omgevingsvergunning verkregen en kon pas op dat moment open. De minister heeft dan ook terecht, overeenkomstig de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 21 maart 2023, gekeken naar een alternatieve referentieperiode, namelijk Q1 2021. Echter, ook in deze alternatieve referentieperiode heeft de onderneming geen omzet gegenereerd. Er is dus geen sprake van omzetverlies. De minister heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen.
Conclusie
6. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. A. Verhoeven