In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 mei 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De vennootschap, aangeduid als [naam 1] B.V., had haar aanvraag buiten de gestelde termijn ingediend. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 2.3.6 van de TVL-regeling, die voorschrijft dat aanvragen die niet voldoen aan de gestelde regels afwijzend worden behandeld. De vennootschap had abusievelijk de openstellingsdatum voor de TVL-subsidies voor het derde kwartaal aangezien voor de sluitingsdatum van de subsidies voor het tweede kwartaal, waardoor de aanvraag te laat werd ingediend.
Tijdens de zitting op 15 mei 2023 heeft het College vastgesteld dat de vennootschap niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat de minister terecht had geweigerd om de aanvraag in behandeling te nemen. Het College oordeelde dat de vennootschap verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van haar aanvraag en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de minister hadden moeten aanzetten om af te wijken van de regels. De vennootschap had geen recht op een uitzondering, ondanks haar verzoek om alsnog een aanvraag in te dienen. Het College concludeerde dat de gevolgen van de te late indiening voor rekening en risico van de vennootschap komen.
De uitspraak van het College was dat het beroep van de vennootschap ongegrond werd verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.