ECLI:NL:CBB:2023:412

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
22/1351
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) wegens niet voldoen aan vestigingsvereiste

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De minister heeft deze aanvraag op 22 februari 2022 afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat de onderneming een vestiging moet hebben die fysiek afgescheiden is van het privéadres van de eigenaar of dat er een duurzame uitoefening van activiteiten op het vestigingsadres plaatsvindt.

De onderneming heeft tegen het afwijzingsbesluit bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft de onderneming beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 juli 2023 heeft de minister zijn standpunt verdedigd, waarbij hij stelde dat de onderneming niet aan het vestigingsvereiste voldeed. De onderneming betoogde dat zij een dochtermaatschappij is van een Engelse moedermaatschappij en dat zij op het kantoor van een serviceprovider is gevestigd, waar zij duurzame activiteiten zou uitoefenen.

Het College heeft overwogen dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de onderneming niet voldoet aan het vestigingsvereiste. De onderneming bleek slechts administratief gevestigd te zijn op het adres van de serviceprovider, zonder dat daar daadwerkelijk activiteiten werden verricht. Het College heeft de afwijzing van de subsidieaanvraag door de minister bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. M. Torn)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: drs. E.S.M. Slot en mr. E. Brouwers).

Procesverloop

Met het besluit van 22 februari 2022 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q3 2021 afgewezen.
Met het besluit van 25 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 27 juli 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1.1
Eén van de vereisten om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL, is dat de onderneming voldoet aan het vestigingsvereiste (artikel 2.4.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL). Dit houdt in dat de onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan dit vereiste te voldoen.
1.2
Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’ (artikel 1.1 van de TVL).
1.3
De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De minister heeft de aanvraag van de onderneming afgewezen omdat zij niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Er is volgens hem geen sprake van een duurzame uitoefening van activiteiten op het adres waar de onderneming gevestigd is.
3. De onderneming voert aan dat zij een dochtermaatschappij is van een Engelse moedermaatschappij. Deze moedermaatschappij is actief als organisator van evenementen en wil haar activiteiten uitbreiden naar de rest van Europa. Daarom is de onderneming in Nederland opgericht. Er wordt gebruik gemaakt van een serviceprovider ( [naam 2] ), die domicilie verleent aan en de directie voert over de onderneming. De onderneming is dus gevestigd op het kantoor van deze serviceprovider. Vanaf dit adres worden duurzaam activiteiten uitgeoefend. De onderneming heeft een eigen omzet en eigen personeel dat de activiteiten van de onderneming verricht. Dat het vestigingsadres een bedrijfsverzamelgebouw betreft in plaats van een eigen pand, doet daaraan niet af.
4. De minister leidt uit de door de onderneming overgelegde stukken af dat [naam 2] diverse diensten verricht voor het hebben en houden van een Nederlandse onderneming, waaronder het verstrekken van een registratieadres voor de Kamer van Koophandel. Op dit adres worden niet de activiteiten van de onderneming verricht die bestaan uit het organiseren van evenementen. Evenmin heeft de onderneming de beschikking over deze vestiging. In de uitspraak van 26 juli 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:440) heeft het College bevestigd dat doorslaggevend is dat de onderneming haar activiteiten duurzaam uitoefent op het vestigingsadres.
5. Het College is van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de onderneming niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Zoals het College eerder heeft geoordeeld (zie de door de minister genoemde uitspraak van 26 juli 2022 en de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1023), is het feit dat sprake is van een recht en titel met betrekking tot het vestigingsadres onvoldoende om aan het vestigingsvereiste te voldoen. Er moet ter plaatse ook sprake zijn van een duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming. Uit de door de onderneming overgelegde stukken blijkt niet dat er op het vestigingsadres daadwerkelijk activiteiten worden verricht door de onderneming. Niet aannemelijk is geworden dat daarvan sprake is. De onderneming lijkt daar slechts administratief gevestigd te zijn. Dit betekent dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. A.A. Dijk
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
“Artikel 1.1. (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
(…)
Artikel 2.4.2. (verstrekking subsidie)
De Minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juli, augustus en september van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
(…)
Artikel 2.4.6. (afwijzingsgronden)
1. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…).”
Handelsregisterwet 2007
“Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt; (…).”